FED 1990/880
1. Van inbreng is ook dan sprake indien de bij de inbreng te verwerven aandelen op grond van een voor de inbreng gesloten overeenkomst door de inbrenger aan een derde moeten worden afgestaan. 2. De vrijstelling van art. 15, eerste lid, aanhef en letter e is niet van toepassing, indien het vermogen van de ingebrachte onderneming hoofdzakelijk uit onroerende goederen bestaat en de inbreng is geschied op verlangen van de gegadigde voor de onderneming, die de tegenover de inbreng uitgegeven aandelen geheel of grotendeels zal overnemen. 3. Onderzoek door het verwijzingshof naar de vraag of een onroerend-goedcomplex met verschillende eigenaren, dat als een geheel wordt geexploiteerd, danwel het ingebrachte deel van dat complex, een onderneming vormt.
HR 12-09-1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC4379, m.nt. J.S. Rijkels
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12 september 1990
- Magistraten
Dijk, Van; Stoffer; Mijnssen; Urlings; Zuurmond; Soest, Van
- Zaaknummer
26 653
- Noot
J.S. Rijkels
- LJN
ZC4379
- JCDI
JCDI:ADS207857:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Belastingen van rechtsverkeer / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1990:ZC4379, Uitspraak, Hoge Raad, 12‑09‑1990
- Wetingang
Art. 15, aanhef en eerste lid, letter e, Wet BRV
Essentie
1. Van inbreng is ook dan sprake indien de bij de inbreng te verwerven aandelen op grond van een voor de inbreng gesloten overeenkomst door de inbrenger aan een derde moeten worden afgestaan. 2. De vrijstelling van art. 15, eerste lid, aanhef en letter e is niet van toepassing, indien het vermogen van de ingebrachte onderneming hoofdzakelijk uit onroerende goederen bestaat en de inbreng is geschied op verlangen van de gegadigde voor de onderneming, die de tegenover de inbreng uitgegeven aandelen geheel of grotendeels zal overnemen. 3. Onderzoek door het verwijzingshof naar de vraag of een onroerend-goedcomplex met verschillende ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.