HR, 11-06-2004, nr. 40 010
ECLI:NL:HR:2004:AP1385
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-06-2004
- Zaaknummer
40 010
- LJN
AP1385
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2004:AP1385, Uitspraak, Hoge Raad, 11‑06‑2004; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2003:AL1849
- Vindplaatsen
BNB 2004/310 met annotatie van A.O. LUBBERS
WFR 2004/953, 1
V-N 2004/31.11 met annotatie van Redactie
NTFR 2004/911 met annotatie van mr. H.A. Elbert
Uitspraak 11‑06‑2004
Inhoudsindicatie
Foutenleer, vermogensetikettering.
Nr. 40.010
11 juni 2004
RvS
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 10 juli 2003, nr. 02/01206, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 776.657, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Middel I kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.2. Middel II kan evenmin slagen. Tussen partijen is niet in geschil dat de kwekersgronden van belanghebbende tot zijn ondernemingsvermogen behoorden, hoewel belanghebbende die gronden steeds tot zijn privé-vermogen had gerekend. Dat de Inspecteur al vanaf 1995 op de hoogte was van de onjuiste etikettering door belanghebbende kan niet verhinderen - tenzij een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel zou kunnen worden gedaan - dat hij eerst in het jaar dat de onderneming wordt gestaakt c.q. de gronden worden verkocht (1998), de aangegeven winst aldus corrigeert dat in de opgelegde aanslag wordt uitgegaan van ondernemingsvermogen. Het beroep van belanghebbende op een onjuiste toepassing van de zogenoemde foutenleer gaat reeds niet op, omdat in het onderhavige geval vaststaat dat een juiste etikettering in de jaren tot 1998 niet tot andere fiscale gevolgen zou hebben geleid.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2004.