HR, 14-03-2003, nr. 37 975
ECLI:NL:HR:2003:AF5827
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-03-2003
- Zaaknummer
37 975
- LJN
AF5827
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2003:AF5827, Uitspraak, Hoge Raad, 14‑03‑2003; (Cassatie)
- Vindplaatsen
WFR 2003/531, 1
Belastingadvies 2003/6.5
V-N 2003/16.18 met annotatie van Redactie
NTFR 2003/510 met annotatie van mr. M.F.J. van de Wereld
Uitspraak 14‑03‑2003
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
Nr. 37975
14 maart 2003
IR
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 17 januari 2002, nr. 99/01780, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 28.481, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klacht
3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1.
Belanghebbende, geboren in 1973, dreef in het onderhavige jaar een kapsalon in de vorm van een eenmanszaak. Daarnaast was zij twee dagen in de week als kapster in loondienst.
3.1.2.
Belanghebbende beschikte niet over een zogenoemd diploma van Algemene Ondernemersvaardigheden (hierna: A.O.V.) dat vereist was voor de zelfstandige uitoefening van het kappersvak. Om de kapperszaak in de toekomst te mogen blijven drijven volgde zij in 1997 de voor dat diploma bestemde opleiding.
3.1.3.
Voor het Hof was in geschil of belanghebbende recht heeft op de zelfstandigenaftrek als bedoeld in artikel 44m, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet). Belanghebbende heeft in 1997 1244,25 uren ten behoeve van haar onderneming gewerkt, waarvan 40 uren zijn besteed aan de genoemde A.O.V.-opleiding.
3.2.
Artikel 44m, lid 1, van de Wet bepaalt dat ten aanzien van de belastingplichtige die winst uit onderneming geniet en bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 18 jaar, doch nog niet die van 65 jaar heeft bereikt, een zelfstandigenaftrek wordt toegepast indien gedurende het kalenderjaar de voor werkzaamheden beschikbare tijd voor ten minste 1225 uren in beslag wordt genomen door het voor eigen rekening feitelijk drijven van een onderneming.
3.3.
Nu partijen klaarblijkelijk het erover eens waren dat belanghebbende voor eigen rekening feitelijk een onderneming dreef, moest door het Hof nog slechts de vraag worden beantwoord of tot de uren die in beslag werden genomen door het drijven van de onderneming ook de 40 uren behoren die door belanghebbende zijn besteed aan de A.O.V. opleiding. Als tijd die in beslag wordt genomen door het drijven van een onderneming geldt alle tijd die wordt besteed aan werkzaamheden die worden verricht met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. Tot zodanige werkzaamheden behoort het door een ondernemer volgen van cursussen of opleidingen die zijn gericht op het verkrijgen of op peil houden van de vakbekwaamheid die nodig is om de onderneming te kunnen blijven uitoefenen. Blijkens de vaststaande feiten doet die situatie zich hier voor. De klacht is derhalve gegrond. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de uitspraak van de Inspecteur,
vermindert de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 15.028,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 72, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van ƒ 85 (€ 38,57), derhalve in totaal € 110,57,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2003.