V-N 2000/28.4
FISCAAL BESTUURSRECHT Boete. Voorlopige aanslagen die zijn vastgesteld nadat de aangifte had moeten zijn gedaan komen niet in mindering bij bepaling van de boete
HR 14-06-2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6209, m.nt. Redactie Vakstudie Nieuws
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14 juni 2000
- Magistraten
Jansen, R.J.J.; Brunschot, van; Vliet, van; Amersfoort, van; Lourens
- Zaaknummer
35 446
- Noot
Redactie Vakstudie Nieuws
- LJN
AA6209
- JCDI
JCDI:ADS900782:1
- Vakgebied(en)
Fiscaal bestuursrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2000:AA6209, Uitspraak, Hoge Raad, 14‑06‑2000
- Wetingang
Art. 9 (oud) AWR
Essentie
FISCAAL BESTUURSRECHT Boete. Voorlopige aanslagen die zijn vastgesteld nadat de aangifte had moeten zijn gedaan komen niet in mindering bij bepaling van de boete
Samenvatting
In geschil is of de inspecteur bij de bepaling van het bedrag van de boete de aan X opgelegde en door haar betaalde voorlopige aanslagen in aanmerking had moeten nemen op de wijze als in art. 9, derde lid, tweede volzin (oud), AWR ten aanzien van te verrekenen voorheffingen is voorgeschreven.
Zoals overwogen in HR BNB 1999/88 stelt de regeling van art. 9, derde lid, AWR een straf ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.