Hof 's-Hertogenbosch, 21-12-2000, nr. 97/21294
ECLI:NL:GHSHE:2000:AA9709
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
21-12-2000
- Zaaknummer
97/21294
- LJN
AA9709
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2000:AA9709, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 21‑12‑2000; (Eerste aanleg - meervoudig)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2004:AF7516
Cassatie: ECLI:NL:HR:2004:AF7516
- Vindplaatsen
NTFR 2001/230
Uitspraak 21‑12‑2000
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
BELASTINGKAMER
Nr. 97/21294
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X B.V., gevestigd te Y, tegen de uitspraak van het hoofd van de afdeling Belastingen van de dienst Bestuursondersteuning van de gemeente Eindhoven (hierna: de ambtenaar) betreffende na te melden aanslagen.
1. Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn voor het jaar 1995 voor 13 objecten op één aanslagbiljet verenigde aanslagen ter zake van het afvoeren van afvalwater op de gemeentelijke riolering opgelegd tot een bedrag van in totaal ¦ 0.000.000,--, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de ambtenaar zijn gehandhaafd met uitzondering van de aanslag met betrekking tot C, welke aanslag na afzonderlijk gemaakt bezwaar door de ambtenaar is vernietigd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
De ambtenaar heeft een vertoogschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, de ambtenaar een conclusie van dupliek.
De eerste mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Hof van 21 april 1999 te
's-Hertogenbosch. Aldaar zijn, evenals bij de hierna te noemen tweede en derde zitting, verschenen en gehoord mr S, in dienst van belanghebbende, gemachtigde van belanghebbende, alsmede de ambtenaar.
Partijen hebben ter zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota's moet als hier ingelast worden aangemerkt.
Zonder bezwaar van de wederpartij heeft de ambtenaar bij zijn pleitnota een bijlage overgelegd.
Naar aanleiding van het ter zitting door het Hof tot de ambtenaar gerichte verzoek om schriftelijk nadere inlichtingen te verstrekken, heeft tussen het Hof en partijen een briefwis-seling plaatsgevonden, waarbij het bepaalde in de artikelen 14, lid 1, aanhef en onderdeel 2°, en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken overeenkom-stige toepassing heeft gevonden.
De tweede mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van het hof op 12 januari 2000 te 's-Hertogenbosch. De ambtenaar heeft een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van die pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt.
Naar aanleiding van het ter zitting door het Hof tot de ambtenaar gerichte verzoek om schriftelijk nadere inlichtingen te verstrekken, heeft tussen het Hof en partijen wederom een briefwis-seling plaatsgevonden, waarbij het bepaalde in de artikelen 14, lid 1, aanhef en onderdeel 2°, en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken overeenkom-stige toepassing heeft gevonden.
De derde mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van het hof op 18 oktober 2000 te 's-Hertogenbosch. Beide partijen hebben een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van die pleitnota's moet als hier ingelast worden aangemerkt. Belanghebbende heeft bij haar pleitnota twee bijlagen overgelegd. De ambtenaar heeft ter zitting verzocht de passage op de eerste pagina van zijn pleitnota onder het hoofd "Inbreng van stukken" als niet geschreven te beschouwen.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde tijdens de zittingen, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1.
Tijdens de openbare vergadering van de raad van de gemeente Eindhoven van 14 november 1994 is vastgesteld de "Verordening rioolrechten 1995", goedgekeurd bij besluit van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant van 21 november 1994, nr. 309712 (hierna: de Verordening). De Verordening is op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt.
De Verordening bevat onder meer de volgende bepalingen:
"(.......)
Artikel 2. Aard en voorwerp van de belastingen.
Onder de naam rioolrechten worden geheven:
a. een recht voor het hebben van een aansluiting van een eigendom op de gemeentelijke riolering;
b. een recht voor het afvoeren van afvalwater op de gemeentelijke riolering vanaf of vanuit een daarop aangesloten eigendom.
Artikel 3. Belastingplicht.
1. Het recht genoemd in artikel 2, onderdeel a, wordt geheven van degene, die bij het begin van het belastingjaar van een op de gemeentelijke riolering aangesloten eigendom het genot heeft krachtens het recht van eigendom, bezit of beperkt recht. .......
2. Het recht genoemd in artikel 2, onderdeel b, wordt geheven van de gebruiker van een op de gemeentelijke riolering aangesloten eigendom.
.......
Artikel 4. Maatstaven van heffing.
1. Het recht genoemd in artikel 2, onderdeel a, wordt geheven per eigendom.
2. Het recht genoemd in artikel 2, onderdeel b, wordt geheven naar het aantal kubieke meters afvalwater dat vanaf of vanuit het eigendom wordt afgevoerd op de gemeentelijke riolering.
3. .......
Artikel 5. Tarieven.
1. Het recht genoemd in artikel 2, onderdeel a, bedraagt per aangesloten eigendom per belastingjaar f 170,--.
2. Het recht genoemd in artikel 2, onderdeel b, bedraagt per belastingjaar voor elke volle eenheid waterverbruik van 500 m3 f 231,--.
(.......)".
2.2.
De aanslagen zijn aan belanghebbende als gebruikster van de betreffende eigendommen opgelegd ter zake van de afvoer van afvalwater daarvan of daaruit. De berekening van de aanslagen is niet in geschil.
3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen
3.1.
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag, of de Verordening voor wat betreft het rioolafvoerrecht onverbindend is. Belanghebbende stelt dat zulks het geval is. De ambtenaar betwist de juistheid van dat standpunt.
3.2.
Het Hof verwijst voor de standpunten van partijen naar de van hen afkomstige stukken. Tijdens de zittingen hebben zij aan hetgeen zij daarin hebben aangevoerd, geen gronden of argumenten toegevoegd.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en de daarbij gehandhaafde aanslagen.
De ambtenaar concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1.
Bij de verdeling van de kosten van de riolering over het rioolaansluitrecht en het rioolafvoerrecht heeft de gemeente Eindhoven 78% van alle rioleringskosten toegerekend aan het rioolaansluitrecht en 22% aan het rioolafvoerrecht en op die basis kostendekkende tarieven vastgesteld. Hierbij heeft de gemeente een rapport van Haskoning van oktober 1993 gevolgd, waarin wordt voorgesteld (1) de verdeling in aansluitrecht en afvoerrecht te handhaven, daar deze recht doet aan de kostenstructuur van een rioolstelsel (lengte is belangrijker voor kosten dan af te voeren debiet) en (2) het aansluitrecht, op te brengen door de 86200 op de gemeentelijke riolering aangesloten eigendommen + 800 bedrijfsaansluitingen die thans meer dan 500 m3 jaarlijks afvoeren, zodanig vast te stellen dat de opbrengst van het aansluitrecht 78,3% bedraagt van de totale opbrengst van de heffingen. Het afvoerrecht dient dan de overige 21,7% op te brengen, waarbij dit recht wordt berekend naar rato van de som van de jaarlijks af te voeren regenwaterafvoer- en droogweerafvoer-volumes boven 500 m3.
In het rapport wordt het percentage van 78,3 voorgesteld, omdat de kosten van een totale vervangingsinvestering voor het rioolstelsel, indien dit volledig was opgebouwd uit minimale maat buizen (diameter 300 mm) 78,3% bedragen van de vervangingswaarde.
De overige kosten, 21,7% van de vervangingswaarde van het stelsel, worden dan veroorzaakt door de afvoer van relatief grote hoeveelheden afvalwater. De gemeente verhaalt deze kosten van een noodzakelijk grotere dimensionering en vereiste grotere bergingscapaciteit op de gebruikers die, aldus de gemeente, deze kosten veroorzaken.
4.2.
Gelet op de conclusies van het rapport van Haskoning is het Hof van oordeel dat de gemeente Eindhoven in redelijkheid heeft kunnen besluiten 78% van de kosten van het rioolstelsel toe te rekenen aan het rioolaansluitrecht en 22% aan het rioolafvoerrecht en de tarieven van die rechten zodanig vast te stellen dat die kosten worden gedekt.
Weliswaar heeft belanghebbende gesteld dat de grotere dimensionering van het rioolstelsel in de eerste plaats nodig is om het hemelwater op te vangen en af te voeren, maar de ambtenaar heeft tegen die stelling voldoende verweer gevoerd door er op te wijzen dat het afvalwater van de grote lozers over de hele lengte van het stelsel moet worden afgevoerd, terwijl het hemelwater voor een deel wordt geloosd op overstorten.
4.3.
Aangezien het voorts niet onredelijk of willekeurig is dat de gemeente het gebruik van de gemeentelijke riolering vanuit eigendommen van waaruit jaarlijks een beperkte hoeveelheid afvalwater, minder dan 500 m3, wordt geloosd, op forfaitaire wijze naar een vast tarief met rioolrecht belast bij één groep van de daarvoor in aanmerking komende gebruikers, te weten de genothebbenden van die eigendommen krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, heeft de gemeente Eindhoven de vrijheid die zij heeft bij de beantwoording van de vraag welk deel van de rioleringskosten zij wil dekken door de eigenaarsheffing en welk deel door de gebruikersheffing niet misbruikt.
4.4.
In zijn schrijven na de zitting van 21 april 1999 heeft de ambtenaar een overzicht gegeven van de opbrengsten van de rioolheffingen en uitgaven met betrekking tot de riolering.
Uit dit overzicht blijkt dat het totaal van de inkomsten
de totale uitgaven niet overstijgt en voorts dat de opbrengsten van het aansluitrecht en het afvoerrecht blijven beneden de toegerekende uitgaven.
Het Hof heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van die cijfers en acht een nadere specificatie daarvan niet nodig.
4.5.
Het Hof verwerpt de stelling van belanghebbende dat de Verordening onverbindend is zodat moet worden beslist als hierna vermeld.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.
Aldus vastgesteld op 21 december 2000 door J.Th. Simons, voorzitter, A. Bijlsma en H.E. Koning, in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, waarnemend-griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan
partijen verzonden op: 21 december 2000
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
- 1.
Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit
gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
- 2.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
- 3.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
de dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- d.
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van dit beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.