HR, 10-12-1997, nr. 32 766
ECLI:NL:HR:1997:AA3339
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-12-1997
- Zaaknummer
32 766
- LJN
AA3339
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1997:AA3339, Uitspraak, Hoge Raad, 10‑12‑1997; (Cassatie)
- Vindplaatsen
WFR 1997/1871, 1
V-N 1997/4776, 10 met annotatie van Redactie
Uitspraak 10‑12‑1997
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 14 oktober 1996 betreffende de hem voor het jaar 1992 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 een aanslag inkomstenbelasting/premievolksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f. 46.946,-- welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van f. 46.699,--. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof
beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten 3.1. Belanghebbende herhaalt in zijn eerste klacht zijn door het Hof verworpen stelling dat de reiskosten die hij heeft gemaakt voor het bezichtigen van een nieuwe woning, welke hij diende te betrekken in verband met de omstandigheid dat zijn dienstbetrekking hem tot verhuizing noopte, aftrekbaar zijn met inachtneming van de in artikel 36, lid 2, aanhef en letter c, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) gestelde beperkingen. 3.2. Deze stelling moet worden verworpen. Het in aftrek toelaten van de genoemde reiskosten, naast hetgeen reeds ingevolge het bepaalde in artikel 36, lid 2, aanhef en letter d, van de Wet als aftrekbare kosten in verband met de verhuizing in aanmerking wordt genomen, is onverenigbaar met de strekking van laatstgenoemde bepaling, te weten het beperken van de aftrek voor alle met een verhuizing samenhangende kosten tot een genormeerd bedrag dat objectief beschouwd in een redelijke verhouding staat tot de kosten welke worden gemaakt in verband met een verhuizing naar een nieuwe woning. De eerste klacht faalt derhalve. 3.3. De tweede klacht komt tevergeefs op tegen 's Hofs juiste oordeel dat de door belanghebbende gemaakte kosten teneinde telefonisch contact met zijn echtgenote te onderhouden, uitgaven betreffen die zijn gedaan ter voldoening aan de persoonlijke wensen van belanghebbende en zijn echtgenote en niet behoren tot de uitgaven die objectief bezien tot een behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking kunnen bijdragen. De door belanghebbende gemaakte vergelijking met reiskosten voor gezinsbezoek gaat niet op, nu in de Wet uitdrukkelijk is bepaald dat de kosten van reizen tussen woning en werk tot de aftrekbare kosten behoren.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 10 december vastgesteld door de raadsheer Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren Fleers en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Boorsma, en op die datum in het openbaar uitgesproken.