De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen
Einde inhoudsopgave
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/5.7.4:5.7.4 De uitleg van de Hoge Raad
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/5.7.4
5.7.4 De uitleg van de Hoge Raad
Documentgegevens:
Mr. F. Diepenmaat, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
Mr. F. Diepenmaat
- JCDI
JCDI:ADS390171:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Hoge Raad 7 oktober 2008, NJ 2009, 94, m.nt. Borgers.
Hof Den Bosch 29 november 2006, nr. 20/000007-06.
Hoge Raad 7 oktober 2008, NJ 2009, 94, r.o. 3.1.
R.o. 3.6.
R.o. 3.7. De Hoge Raad citeert hier Kamerstukken II 1999-2000, 27 159, nr. 3, p. 16.
R.o. 3.8.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De Hoge Raad zag zich in zijn arrest van 7 oktober 2008 voor het eerst voor de vraag geplaatst of fiscale verzwijging als gronddelict van witwassen kan worden aangemerkt of niet.1 De feitelijke situatie in deze zaak was als volgt. De vervolging van de verdachte was gegrond op de verdenking dat zij had meegewerkt aan het witwassen van de opbrengsten die haar echtgenoot met drugshandel had verdiend. Daartoe heeft zij onder meer meegewerkt aan het openen, het op naam stellen en het oversluiten van bankrekeningen in het buitenland. De verdachte ontkende dat zij op de hoogte was van het feit dat haar echtgenoot handelde in drugs. Het Hof Den Bosch2 sprak haar vrij omdat het niet bewezen achtte dat zij over de wetenschap beschikte dat haar echtgenoot zijn geld verdiende met het plegen van misdrijven. Er waren redenen aan te nemen dat zij in de veronderstelling verkeerde – en redelijkerwijs mocht verkeren – dat haar echtgenoot uitsluitend legale handel dreef. De verdachte heeft de genoemde handelingen – het openen, op naam stellen en oversluiten van buitenlandse bankrekeningen – verricht in de wetenschap dat het daarbij ging om ‘zwart’ geld, te weten voor de fiscus verzwegen inkomsten uit onder andere autohandel. Het Hof overwoog dat deze omstandigheid evenwel niet kan leiden tot een veroordeling wegens (gewoonte) witwassen:
‘De enkele omstandigheid dat geld voor de fiscus wordt verzwegen maakt de bron van die inkomsten nog niet illegaal. Uit haar wetenschap dat het “zwart” geld betrof kan dus niet zonder meer worden afgeleid dat zij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het geld op die rekeningen afkomstig was uit enig misdrijf.’
Hiermee kiest het Hof voor dus voor de enge interpretatie.
Het OM stelt beroep in cassatie in omdat het van mening is dat het Hof de verdachte ten onrechte heeft vrijgesproken van witwassen. In het eerste cassatiemiddel wordt de vraag aan de orde gesteld of onder voorwerpen ‘afkomstig (…) uit enig misdrijf’ vermogensbestanddelen kunnen worden verstaan die weliswaar (oorspronkelijk) op legale wijze zijn verkregen, maar waarover men de beschikking heeft gehouden doordat belasting is ontdoken.3 Volgens de Hoge Raad stelt de tekst van de wet in dit opzicht geen beperkingen aan het toepassingsbereik van de witwasbepalingen.4 Uit een passage uit de Memorie van Toelichting leidt hij vervolgens af dat elk misdrijf een gronddelict van witwassen kan opleveren, dus ook overtreding van artikel 69 AWR.5 Het oordeel van het Hof dat (legaal verkregen) vermogensbestanddelen waarover men de beschikking heeft doordat belasting is ontdoken niet kunnen worden aangemerkt als voorwerpen ‘afkomstig (…) van enig misdrijf’, getuigt volgens de Hoge Raad van een onjuiste rechtsopvatting. Volgens de Hoge Raad kan het handelen ten aanzien van ‘zwart’ geld dan ook als witwassen worden aangemerkt.6