Einde inhoudsopgave
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/6.3.2
6.3.2 De bewijsconstructie in de praktijk
Mr. F. Diepenmaat, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
Mr. F. Diepenmaat
- JCDI
JCDI:ADS384172:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Voetnoten
Voetnoten
Stcrt. 2008, 45, p. 15.
Stcrt. 2005, 202, p. 8.
In de bijlage bij de Aanwijzing witwassen uit 2008 is ‘het feit dat de verdachte iets weigert te verklaren omtrent de herkomst van het geld’ aan de lijst van typologieën toegevoegd.
Vgl. Van Koningsveld 2008, p. 96-97.
HR 27 september 2005, NJ 2006, 473.
R.o. 3.5.
Zoals de wijze waarop het geld werd vervoerd en het gegeven dat het fysiek vervoeren van grote geldbedragen in contanten aanzienlijke veiligheidsrisico’s met zich meebrengt. Zie bijlage I bij de Aanwijzing witwassen, Stcrt. 2005, 202, p. 8.
Zie Van Leeuwen 2011, p. 323.
Vgl. Van der Hoeven 2008, p. 27-29.
Op nationaal niveau is de Financial Intelligence Unit Nederland (hierna: FIU-Nederland) belast met de ontwikkeling van witwastypologieën. Een overzicht van de geldende typologieën is als bijlage opgenomen bij de OM Aanwijzing witwassen.1 Het gaat daarbij bijvoorbeeld om transacties die niet in verhouding staan tot de inkomsten van de verdachte, het feit dat diverse malen geld in kleine coupures werd omgewisseld naar grote coupures en het feit dat het geld bij verschillende gelegenheden ongeteld werd aangeleverd. Indien dit overzicht wordt vergeleken met het overzicht zoals dat was opgenomen bij de oorspronkelijke Aanwijzing witwassen uit 2005,2 dan valt op dat daar weinig ontwikkeling in zit. Op één uitzondering na zijn daarin namelijk dezelfde objectieve kenmerken opgenomen.3 Daarbij heeft het overgrote deel van de typologieën betrekking op de eerste fase van het witwasproces, het storten van gelden (met eventueel daaraan voorafgaand het wisselen daarvan).4 Kortom: het overzicht van witwastypologieën is statisch en eenzijdig. In de praktijk worden deze typologieën vervolgens niet expliciet gebruikt voor het bewijs van witwassen. Op welke manier wordt het schuldverband dan wel bewezen? Ter beantwoording van deze vraag besteed ik in het navolgende aandacht aan het arrest van de Hoge Raad van 27 september 2005.5
Ook in deze zaak ging het om een verdachte die op luchthaven Schiphol werd aangetroffen met een grote som in contanten. Het Hof stelde vast dat de verdachte en haar reisgenoot op weg waren naar Spanje terwijl zij geen ruimbagage bij zich hadden en dat zij bij de security check in twee aparte rijen waren gaan staan. Bij de reisgenoot was een niet gespecificeerde hoeveelheid geld aangetroffen en bij verdachte was een bedrag van € 25.000 in beslag genomen. De verdachte had het geld vervoerd in de vorm van 500 biljetten van 50 euro die waren verstopt op verschillende plaatsen in een spijkerbroek en een toilettas. Verder was komen vast te staan dat de verdachte vrijwillig afstand had gedaan van het geld en dat zij telkens wisselende en tegenstrijdige verklaringen had afgelegd over het doel van haar reis en over de bestemming en de herkomst van het geld. Het Hof voegde daar aan toe dat het een feit van algemene bekendheid is dat luchthaven Schiphol niet zelden wordt gebruikt voor de in-, uit- of doorvoer van voorwerpen die onmiddellijk of middellijk van misdrijf afkomstig zijn. Het Hof kwam tot het eindoordeel dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan schuldwitwassen (artikel 420quater Sr). In cassatie werd door de verdediging gesteld dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat het geldbedrag dat de verdachte onder zich had van enig misdrijf afkomstig is. De Hoge Raad verwerpt dit beroep. Het Hof heeft geoordeeld dat het niet anders kan zijn dan dat het voorhanden geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.6
Het vermoeden van witwassen wordt in de onderhavige zaak ontleend aan de feiten en omstandigheden van het concrete geval. Het gaat daarbij onder meer om de houding van de verdachte, de omstandigheden waaronder het geld is vervoerd en aangetroffen en de ongebruikelijke hoogte van het geldbedrag dat zij bij zich had. Uit niets blijkt dat de deze feiten en omstandigheden worden teruggevoerd op geldende witwastypologieën.7 Anders geformuleerd, de rechter volstaat met het opsommen van de feiten en omstandigheden die maken dat er aan de zaak ‘een luchtje zit.’8 Daarmee wordt afstand genomen van de bewijsconstructie zoals de minister die voorstond. Om tot een vermoeden van witwassen te komen wordt immers niet gespiegeld aan witwastypologieën. Er wordt enkel gericht op de concrete feitelijke situatie.9 De feiten en omstandigheden die leiden tot het vermoeden van witwassen dragen vervolgens tevens bij aan het bewijs daarvan. Zo bestaat het bewijs van het schuldverband in de onderhavige zaak uit de genoemde feiten en omstandigheden, aangevuld met de afstandsverklaring van de verdachte, de vaststelling dat zij wisselend en tegenstrijdig heeft verklaard over het doel van haar reis en over de bestemming en de herkomst van het geld en een feit van algemene bekendheid, namelijk dat de nationale luchthaven niet zelden wordt gebruikt voor het transport van uit misdrijf afkomstige voorwerpen.