De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen
Einde inhoudsopgave
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/5.8.1:5.8.1 Achtergrondschets
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/5.8.1
5.8.1 Achtergrondschets
Documentgegevens:
Mr. F. Diepenmaat, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
Mr. F. Diepenmaat
- JCDI
JCDI:ADS384182:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Zie Schmitz 2013, aantekening C.5 bij artikel 420bis Sr.
Zie Corstens 2011, p. 3.
Vgl. Hoge Raad 5 september 2006, NJ 2006, 612, m.nt. Borgers. Zo is het bij het aanvaarden van een erfenis waarvan crimineel geld deel uitmaakt de vraag welk voorwerp nu precies als uit enig misdrijf afkomstig kan worden aangemerkt.
Hoge Raad 23 november 2010, NJ 2011, 44, m.nt. Keijzer.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Volgens artikel 420bis, lid 1 Sr moet er een oorzakelijk verband bestaan tussen het gepleegde misdrijf en het voorwerp waarmee wordt gehandeld. Deze strafbepaling vereist immers dat een voorwerp afkomstig is uit een onderliggend misdrijf.1 Dit causale verband wordt in de strafbepaling reeds gerelativeerd. Uit de wettekst volgt namelijk dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – uit enig misdrijf afkomstig moet zijn. Dit betekent dat naast de directe opbrengst van het misdrijf, ook de indirecte opbrengst daarvan onder het bereik van artikel 420bis Sr valt. De pleger van het gronddelict ontsnapt dan ook niet aan een vervolging wegens witwassen wanneer hij zijn buit omzet in andere voorwerpen. Daarbij is niet vereist dat het voorwerp geheel uit het onderliggende misdrijf afkomstig is. Indien het voorwerp gedeeltelijk met de opbrengst van het gronddelict is betaald en gedeeltelijk met legaal geld, kan nog steeds worden gezegd dat het – mede – uit enig misdrijf afkomstig is.2 De voor een deel met misdaadgeld betaalde auto geldt daarom als ‘gedeeltelijk van misdrijf afkomstig.’ Zo bezien heeft de strafbaarstelling van witwassen een ruim toepassingsbereik. Ook voorwerpen die het gevolg zijn van omzetting en/of vermenging vallen namelijk onder het bereik van deze strafbepaling. Daarmee kunnen ook de handelingen die plaatsvinden in de latere fasen van het witwasproces effectief worden aangepakt.3
De vraag welk voorwerp – geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk – afkomstig is van enig misdrijf, is in de praktijk echter niet altijd eenvoudig te beantwoorden. Dit is in het bijzonder het geval wanneer het van misdrijf afkomstige voorwerp is opgegaan in het gehele vermogen van de verdachte. Het betreft bijvoorbeeld de situatie waarin de directe vermogensaanwas die het gevolg is van het voltooien van een profijtgericht misdrijf is vermengd met het legale vermogen van de pleger daarvan. In dat geval is het van misdrijf afkomstige voorwerp niet langer identificeerbaar binnen het totale vermogen.4 Tevens is het mogelijk dat het van misdrijf afkomstige voorwerp reeds deel uitmaakt van dit vermogen, bijvoorbeeld omdat het als gevolg van een fiscale verzwijging is behouden. Een ontlopen belastingschuld kan in principe met elk deel van het vermogen worden voldaan, zodat het ook hier niet eenvoudig is om te bepalen welk deel van het vermogen nu als van misdrijf afkomstig kan worden aangemerkt. Raakt het gehele vermogen ‘besmet’ wanneer legale vermogensbestanddelen en uit misdrijf afkomstige voorwerpen worden vermengd? Hieronder bespreek ik het arrest van de Hoge Raad van 23 november 2010.5 In dit arrest beantwoordt het hoogste rechtscollege deze vraag, waarbij hij wederom een begrenzing aanbrengt in het toepassingsbereik van artikel 420bis Sr.