De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen
Einde inhoudsopgave
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/6.3.1:6.3.1 De bewijsconstructie in de wetsgeschiedenis
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/6.3.1
6.3.1 De bewijsconstructie in de wetsgeschiedenis
Documentgegevens:
Mr. F. Diepenmaat, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
Mr. F. Diepenmaat
- JCDI
JCDI:ADS382970:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Kamerstukken II 1999-2000, 27 159, B, p. 3.
Kamerstukken I 2000-2001, 27 159, nr. 288a, p. 6-7.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel wordt reeds onderkend dat het bewijs van witwassen vaak niet eenvoudig kan worden geleverd. In veel gevallen zal de (vermoede) witwashandeling niet kunnen worden teruggevoerd op een gronddelict. Het bewijs van de criminele herkomst van het voorwerp in kwestie zal dan bijeen moeten worden gesprokkeld uit de omstandigheden van het geval.1 Hoe gaat dat in zijn werk? Allereerst is het van belang dat de politie en het OM bij de presentatie van het bewijsmateriaal de rechter goed voorlichten over de achtergronden van de door de verdachte toegepaste constructies en de werking van de financieel-economische sector. Een kenmerk van veel gevallen van witwassen is dat de handelingen die worden verricht geen redelijk bedrijfseconomisch doel kunnen dienen. Zelfs fiscale motieven kunnen de elkaar in hoog tempo opvolgende en elkaar weer ongedaan makende handelingen niet verklaren.
Voor het bewijs van witwassen kunnen het OM en de rechter vervolgens gebruik maken van zogenaamde witwastypologieën. Hierbij gaat het om min of meer objectieve kenmerken die, naar de ervaring leert, duiden op het witwassen van de opbrengsten van misdrijven. Door analyse van reeds opgespoorde gevallen en gevalsvergelijking kunnen bepaalde typen van witwassen worden onderscheiden met de bijbehorende kenmerken. Waaraan moet nu concreet worden gedacht bij deze witwastypologieën? In de Memorie van Toelichting geeft de minister een drietal voorbeelden:
Een veelvuldig gebruikte methode van witwassen is het bij wisselkantoren met grote regelmaat inwisselen van grote hoeveelheden, in kleine coupures verdeelde, buitenlandse valuta tegen Nederlands geld. Dit gebeurt door koeriers of strolieden, die soms door anderen – kennelijk toezichthouders – worden vergezeld. De aanbieders van het geld gaan soms akkoord met ongebruikelijke, erg nadelige wisselcondities. Deze methode heeft veelal betrekking op de opbrengsten uit drugshandel.
Een verfijndere methode is het werken met dekmantelorganisaties. De aanbieder van het geld zegt dan te handelen namens een bedrijf of vennootschap, veelal gevestigd in het buitenland. Hij geeft opdracht het geld over te maken naar een bankrekening van dat bedrijf, waarna het geld onmiddellijk van die rekening wordt opgenomen of verder wordt overgemaakt naar een andere rekening. Vaak zijn de gestorte bedragen onverklaarbaar hoog, gelet op de soort activiteiten die de dekmantelorganisatie zou verrichten.
Tot slot noemt de minister het rondpompen van geld door veelvuldige overschrijvingen tussen verschillende rekeningen. Credit- en debetverrichtingen volgen elkaar, om onverklaarbare redenen, in hoog tempo op en saldi gaan in één maand van nul naar enkele miljoenen guldens en weer terug. Vaak wordt het boekhoudspoor onderbroken door contante opnames of de aankoop van cheques. Bewijsstukken getoond ter onderbouwing van de transactie, zoals overeenkomsten van lening, koopcontracten, garanties en dergelijke, lijken vaak vals of juridisch defect. Partijen bij een transactie schijnen soms verwant of zelfs dezelfde personen te zijn.
Nu rijst de vraag op welke manier deze typologieën in de praktijk kunnen bijdragen aan het bewijs van witwassen. Als een concreet geval kenmerken van een witwastypologie vertoont, dan kan daaraan het vermoeden van witwassen worden ontleend. Vervolgens zal dit vermoeden in concreto moeten worden bevestigd door andere, bijkomende omstandigheden. Anders geformuleerd: de in het concrete geval gelegen omstandigheden zullen de overtuiging van de rechter moeten dragen dat een transactie die naar buiten toe de kenmerken vertoont van een witwasconstructie, dat feitelijk ook is.2 In het Advies van de Raad van State werd de vraag opgeworpen wat bedoeld wordt met deze ‘andere, bijkomende omstandigheden’. De Raad achtte het wenselijk dat daar in de Memorie van Toelichting aandacht aan wordt besteed.3 In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel wordt aan die wens niet bepaald voldaan. Daarin wordt namelijk slechts één voorbeeld aangetroffen van een andere, bijkomende omstandigheid. Het betreft de vaststelling dat de van witwassen verdachte persoon in de ten laste gelegde periode nauwe contacten onderhield met personen die van drugshandel worden verdacht.4 De leden van de CDA-fractie in de vaste commissie voor Justitie van de Eerste Kamer merken op dat zij dit geen gelukkig gekozen voorbeeld vinden. Zij vragen zich namelijk af of deze omstandigheid nog steeds dragend kan zijn voor de rechterlijke overtuiging dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, wanneer de van drugshandel verdachte personen niet vervolgd zouden zijn of worden, respectievelijk van het hen ten laste gelegde vrijgesproken zouden zijn of worden.5 In de Memorie van Antwoord benadrukt de minister dat de enkele omstandigheid dat de verdachte contacten onderhield met personen die van drugshandel worden verdacht, niet dragend kan zijn voor de overtuiging van de rechter dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen. Tot een nadere uitwerking van ‘andere, bijkomende omstandigheden’ komt hij echter niet. Wel maakt hij duidelijk dat er nog ander aanvullend bewijsmateriaal dient te bestaan alvorens tot een bewezenverklaring kan worden gekomen. Daarbij kan gedacht worden aan de aanwezigheid van voorwerpen of geld, de betrokkenheid bij transacties en de gehanteerde methode.6
In de kern bestaat het door de minister voorgestelde model voor het bewijs van witwassen dus uit drie stappen. Allereerst moet worden gespiegeld aan typologieën om tot een vermoeden van witwassen te komen. Vervolgens moeten bijkomende omstandigheden dat vermoeden in concreto bevestigen.
Tot slot dient aanvullend bewijsmateriaal te worden aangedragen om tot een bewezenverklaring te komen. Dit model is tamelijk abstract en onduidelijk blijft waarin de bijkomende omstandigheden en het aanvullende bewijsmateriaal van elkaar verschillen. In de volgende paragraaf verschuif ik mijn aandacht dan ook richting de praktijk. Hoe wordt de bewijsconstructie daar vormgegeven?