De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen
Einde inhoudsopgave
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/4.3.2.3:4.3.2.3 Afkomstig uit enig misdrijf
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/4.3.2.3
4.3.2.3 Afkomstig uit enig misdrijf
Documentgegevens:
Mr. F. Diepenmaat, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
Mr. F. Diepenmaat
- JCDI
JCDI:ADS384165:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Zie verder § 5.6.
Kamerstukken II 1999-2000, 27 159, nr. 3, p. 16.
Kamerstukken II 1989-1990, 21 565, nr. 3, p. 2.
Kamerstukken II 2000-2001, 27 159, nr. 5, p. 18.
Diepenmaat & Verrest 2007, p. 45.
Vgl. Schalken 1999, p. 296.
Voor een uitvoerige bespreking van het bewijsrecht zie hoofdstuk 6.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In artikel 420bis, lid 1 Sr wordt de eis gesteld dat het voorwerp waarmee gehandeld wordt van enig misdrijf afkomstig is. Welke betekenis moet worden toegekend aan deze criminele herkomst? Alle misdrijven die zijn opgenomen in het Wetboek van Strafrecht en bijzondere wetten kunnen worden aangemerkt als gronddelict van witwassen. Het gaat niet alleen om misdrijven die we associëren met georganiseerde criminaliteit, maar juist ook om andere misdrijven zoals oplichting, valsheid in geschrifte en economische delicten. Indien de beschermde rechtsgoederen van de strafbaarstelling van witwassen in herinnering worden geroepen, te weten: de financieel-economische integriteit in de samenleving en de maatschappelijke orde, dan kan eenvoudig worden bedacht dat deze belangen net zo goed kunnen worden aangetast door het witwassen van de opbrengsten van mensenhandel als door het witwassen van de opbrengsten verkregen uit diefstal. Ten aanzien van de strafbaarstelling van witwassen onder artikel 420bis Sr wordt derhalve geen beperking aangebracht voor wat betreft de categorie van gronddelicten, behoudens dat het moet gaan om een misdrijf.1
De minister heeft geen aanleiding gezien om deze strafbaarstelling uit te breiden tot de opbrengsten van overtredingen. Hij stelt in de Memorie van Toelichting dat zeker bij de meer grootschalige witwasactiviteiten al snel kan worden aangenomen dat de daaraan ten grondslag liggende delicten opzettelijk zijn begaan, waarmee deze gronddelicten kunnen worden aangemerkt als misdrijven.2
Verder meent de minister dat het witwassen van de opbrengsten uit overtredingen van de strafbaarstelling moet worden uitgezonderd gezien de zelfbeperking die de strafwetgever zich – nationaal en internationaal – op dit punt tot dan toe heeft opgelegd. Deze zelfbeperking vloeit volgens hem in het algemeen voort uit het ultimum-remediumkarakter van het strafrecht en meer in het bijzonder uit het afgeleide karakter van witwassen. Witwassen bestaat slechts als strafwaardig delict bij de gratie van gronddelicten die opbrengsten voortbrengen.3 Hiermee komt witwassen in een ander daglicht te staan. Bij een vervolging van witwassen onder de herziene helingsbepalingen werd de witwasser impliciet een leidende rol toegedicht. Door de pleger van het gronddelict een afzetmogelijkheid voor zijn misdrijfgoederen te bieden, bevordert hij immers de onderliggende criminaliteit.4 Onder de zelfstandige strafbaarstelling van witwassen ligt dit anders. De witwasser komt niet langer een leidende rol toe met het oog op het plegen van de onderliggende criminaliteit. Ten opzichte van de gepleegde misdrijven kent witwassen slechts een afgeleid karakter. Een dwingend argument om de categorie van gronddelicten tot misdrijven te beperken is daarmee echter niet gegeven. Zo kan het witwassen van de opbrengsten die voortkomen uit het schenden van milieuvoorschriften, in de WED veelvuldig aangemerkt als overtredingen, wel degelijk een bedreiging vormen voor de financieel-economische integriteit en de maatschappelijke orde. Uiteindelijk resteert dan ook maar één logisch argument om artikel 420bis Sr te beperken tot de opbrengsten van misdrijf en dat is de wens om internationaal gezien in de pas te lopen.5
De minister van Justitie stelt dat het voldoende is dat wordt ten laste gelegd en bewezen dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Niet vereist is dat de rechter identificeert uit welk misdrijf het voorwerp nu precies afkomstig is. Vaak zal dit niet mogelijk zijn, terwijl het ook niet relevant is voor de strafwaardigheid van het witwassen. In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel tot invoering de zelfstandige strafbaarstelling van witwassen wordt als voorbeeld de situatie gegeven waarin verdachte Y handelingen verricht ten aanzien van een bankrekening waarop hij en zijn kompaan de opbrengsten van hun criminele activiteiten hebben gestort. Het gaat daarbij om de opbrengsten verkregen uit mensenhandel, afpersing en drugshandel. Wanneer Y handelingen verricht ten aanzien van de bankrekening, en waarbij niet duidelijk is uit welke van de genoemde activiteiten de betrokken gelden nu precies afkomstig zijn (of wellicht uit allemaal), dan kan niettemin bewezen worden geacht dat die gelden uit enig misdrijf afkomstig zijn.6
Met het oog op de aard van het witwassen en de belangen die met de strafbaarstelling van witwassen worden beschermd, kan eenvoudig worden verklaard waarom niet vereist wordt dat de rechter het onderliggende delict moet identificeren. Witwasprocessen zijn namelijk gericht op het verhullen van de werkelijke herkomst van het voorwerp, om daar vervolgens een ogenschijnlijk legale herkomst voor in de plaats te stellen. Witwasprocessen worden veelal heimelijk voltrokken, waarbij meerdere fasen doorlopen worden en waarbij veelal meerdere personen betrokken zijn. Aan de hand van de aard van witwassen wordt duidelijk dat het niet eenvoudig is om het onderliggende misdrijf boven water te krijgen. Als het witwasproces voltooid is, dan is dit zelfs onmogelijk. Alle banden met het onderliggende misdrijf zijn nu immers verbroken en aan het voorwerp is inmiddels een ogenschijnlijk legale herkomst gehecht.7 Voor de strafwaardigheid van witwassen maakt het geen verschil welk misdrijf aan het voorwerp ten grondslag ligt. De financieel- economische integriteit en de maatschappelijke orde worden namelijk bedreigd doordat voorwerpen die van misdrijf afkomstig zijn – in het bijzonder geld – ongemerkt de legale economie kunnen bereiken.8 Of het daarbij gaat om voorwerpen die afkomstig zijn van de illegale handel in bedreigde diersoorten of om voorwerpen die afkomstig zijn van de handel in verdovende middelen, is daarbij niet van belang. Het OM hoeft in de tenlastelegging dan ook niet te specificeren uit welk misdrijf het voorwerp in kwestie afkomstig is, maar het zal daarvoor wel bewijsmateriaal moeten aandragen. Uit de bewijsmiddelen zal immers moeten blijken dat het voorwerp – deels – uit enig misdrijf afkomstig is.9 Kortom: met het oog op een veroordeling ter zake van artikel 420bis, lid 1 Sr zal moeten worden vastgesteld dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf, maar het concrete gronddelict hoeft niet te worden bewezen.10
De uitdrukking ‘uit enig misdrijf’ laat verder in het midden wie dit misdrijf heeft gepleegd. Voor de strafwaardigheid van het witwassen maakt het immers geen verschil of de witwasser eigen crimineel voordeel witwast dan wel de opbrengst van een misdrijf gepleegd door een ander.11 In het kort draait het bij witwassen altijd om de elementen van versluieren en rechtvaardigen. In tegenstelling tot heling, waar het overnemen van misdrijfgoederen van anderen centraal staat, maakt het voor witwassen dan ook geen verschil of gehandeld wordt met voorwerpen die afkomstig zijn uit eigen – dan wel andermans misdrijf. Ook met het oog op de met artikel 420bis Sr te beschermen rechtsgoederen, de integriteit van het financiële en economische verkeer en de maatschappelijke orde, maakt het geen verschil of een voorwerp wordt witgewassen dat de witwasser zelf door misdrijf heeft verkregen of dat het gaat om de criminele opbrengsten van een derde. De financieel-economische integriteit en de maatschappelijke orde worden namelijk bedreigd wanneer voorwerpen die van misdrijf afkomstig zijn ongemerkt de legale economie kunnen bereiken: de vraag wie het gronddelict heeft gepleegd waaruit deze voorwerpen voortkomen, is daarbij van geen belang.
Samenvattend kan worden opgemerkt dat de strafbaarstelling van witwassen met het opnemen van de zinsnede ‘uit enig misdrijf’ een ruim bereik kent. Uit deze uitdrukking kunnen drie belangrijke gegevens worden afgeleid. Ten eerste is de strafbaarstelling van witwassen van toepassing op de voorwerpen afkomstig uit elke vorm van misdrijf. In artikel 420bis, lid 1 Sr is met andere woorden gekozen voor de zogenaamde all-crimes approach. Ten tweede behoeft het gronddelict niet te worden geïdentificeerd. Dit betekent dat het OM bewijsmateriaal zal moeten aandragen waaruit blijkt dat het voorwerp – deels – uit enig misdrijf afkomstig is. Ten derde kan in het midden blijven wie het gronddelict heeft gepleegd. De heler-stelerregel die eigen is aan de helingsbepalingen van artikel 416 e.v. Sr, is immers niet van toepassing op de strafbaarstelling van witwassen. Voor de strafwaardigheid van het witwassen maakt het niet uit welk gronddelict het voorwerp heeft voortgebracht en door wie dit gronddelict is gepleegd. Met het opnemen van de zinsnede ‘uit enig misdrijf’ in de strafbaarstelling van witwassen wordt daar nauwkeurig op ingespeeld.