Einde inhoudsopgave
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/8.5.2
8.5.2 De knelpunten bij de opsporing en vervolging van witwassen onderkend en opgelost
Mr. F. Diepenmaat, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
Mr. F. Diepenmaat
- JCDI
JCDI:ADS382983:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Voetnoten
Voetnoten
Vgl. de paragrafen 7.2 en 7.3 waarin de hoofdlijnen van de huidige toepassing van artikel 420bis e.v. Sr worden geschetst.
Algemene Rekenkamer 2008. Bijlage bij Kamerstukken II 2007-2008, 31 477, nr. 2, p. 15.
Algemene Rekenkamer 2008. Bijlage bij Kamerstukken II 2007-2008, 31 477, nr. 2, p. 16 en p. 60.
Vgl. de key findings nummer 6 en 16 uit de Executive Summary van het Mutual EvalutationReport van Nederland, FATF 25 februari 2011, te raadplegen via: http://www.fatf-gafi.org/media/fatf/documents/reports/mer/MER%20Netherlands%20full.pdf.
Vgl. Soudijn & Akse 2012, p. 23.
Kamerstukken II 2007-2008, 31 477, nr. 2, p. 20-24.
Kamerstukken II 2007-2008, 31 477, nr. 5, p. 12-13.
Op basis van het voorgaande lijkt een solide basis voor de repressieve aanpak van witwassen gegeven. Signalen van witwassen worden namelijk niet alleen opgepikt tijdens het uitoefenen van controlebevoegdheden – door bijvoorbeeld de Koninklijke Marechaussee (KMar), de Belastingdienst en de Douane – of tijdens lopende opsporingsonderzoeken.1 Ook private partijen en toezichthouders op de naleving van de Wwft spelen een belangrijke rol bij het signaleren van mogelijke witwashandelingen. Zij maken melding van ongebruikelijke transacties bij FIU-Nederland, waarna deze instantie de als verdacht aangemerkte transacties onder de aandacht brengt van de politie en de bijzondere opsporingsdiensten. Daarnaast kunnen de genoemde toezichthouders rechtstreeks aangifte doen bij het OM wanneer meldingsplichtige instellingen de verplichtingen uit de Wwft opzettelijk en stelselmatig aan hun laars lappen. Kortom: private partijen en toezichthouders leveren een belangrijke bijdrage aan het signaleren van mogelijke witwashandelingen en zij vestigen daarbij de aandacht op zowel individuele witwassers als de dienstverleners die hen daarbij behulpzaam zijn.
In 2008 constateerde de Algemene Rekenkamer in zijn rapport ‘Bestrijdenwitwassen en terrorismefinanciering’ evenwel dat de prestaties bij de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering tegenvallen. Beide vormen van criminaliteit worden onvoldoende voorkomen, de kans op ontdekking en bestraffing is klein en de mogelijkheden om crimineel vermogen te ontnemen worden nog onvoldoende benut.2 Toegespitst op de opsporing van witwassen volgt uit het rapport dat slechts 6% van de als verdacht aangemerkte transacties wordt gebruikt in opsporingsonderzoeken.3 Bij de evaluatie van de naleving van de FATF-aanbevelingen door Nederland komt het IMF in 2011 tot een vergelijkbare vaststelling. De door FIU-Nederland aangeleverde informatie lijkt slechts in een gering aantal van de uitgevoerde witwasonderzoeken een rol te spelen.4
Het rapport van de Algemene Rekenkamer is echter niet vrij van kritiek. De ministers van Justitie, Financiën en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn van mening dat de conclusie dat de witwasbestrijding in Nederland weinig effectief is, op onjuiste maatstaven is gebaseerd. Zij stellen onder meer dat ten onrechte is uitgegaan van een direct verband tussen het aantal als verdacht doorgemelde ongebruikelijke transacties en het aantal vastgestelde strafbare feiten.5 Met de eerstgenoemde categorie is mogelijk wat aan de hand – om die reden worden deze transacties bijvoorbeeld doorgemeld aan de politie zodat daar nader onderzoek naar kan worden gedaan – maar daarmee is nog niet gezegd dat ook daadwerkelijk bewezen kan worden dat het om witwassen gaat. Het heeft dan ook geen zin om de opsporingskans van witwassen af te meten aan het aantal verdacht verklaarde transacties.6
Desondanks levert het rapport van de Algemene Rekenkamer ook enkele belangrijke inzichten op. In dit rapport worden namelijk de knelpunten (voor het gebruik van financiële informatie) bij opsporingsonderzoeken naar witwassen onderkend. Daarmee wordt duidelijk waarom signalen van private partijen en toezichthouders op de naleving van de Wwft in de praktijk maar weinig worden benut en waarom wordt volstaan met een eenzijdige toepassing van artikel 420bis ev. Sr. De onderzoekers onderkennen vier knelpunten.7 In de eerste plaats geven de leiding van opsporingsdiensten en het OM onvoldoende prioriteit aan het gebruik van financiële informatie in opsporingsonderzoeken. In de tweede plaats is de capaciteit en de deskundigheid bij de politie en het OM te beperkt om hun taak in deze goed te kunnen uitoefenen. Zo stelt de Algemene Rekenkamer dat het financieel rechercheren, hoewel het sinds 1996 op de beleidsagenda staat van opeenvolgende kabinetten, nog onvoldoende is ingebed in de politieorganisatie. In de derde plaats is de informatie-uitwisseling binnen de handhavingsketen onvoldoende om witwassen efficiënt en effectief te bestrijden. Cruciale informatie blijkt nog te veel versnipperd over publieke en private partijen. Kort gezegd hebben de individuele organisaties elk zicht op een klein deel van de witwasconstructie. Maar geen van hen overziet het geheel, waarmee witwassers buiten schot kunnen blijven. Tegelijkertijd wordt de informatie over het gebruik en de toegevoegde waarde van meldingen van ongebruikelijke transacties onvoldoende teruggekoppeld aan de meldingsplichtige instellingen, zodat deze de bruikbaarheid van hun signalen niet kunnen verbeteren. Tot slot ontbreekt een duidelijke regie op de samenwerking tussen de verschillende onderdelen van de handhavingsketen. De onderzoekers wijzen erop dat een goede samenwerking onontbeerlijk is om de volgtijdelijke handelingen van de betrokken organisaties op elkaar af te stemmen. Private instellingen, toezichthouders, de Belastingdienst, de Douane, de KMar, de diverse opsporingsdiensten en de verschillende geledingen van het OM zullen dan ook samen moeten optrekken om de bestrijding van het witwassen tot een succes te maken.
De ministers van Justitie, Financiën en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onderkennen de genoemde knelpunten en de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer daaromtrent zullen zoveel mogelijk worden meegenomen in de versterkingsprogramma’s Financieel-economische Criminaliteit (FINEC) en aanpak Georganiseerde Criminaliteit (PVAGM).8 Dit betekent concreet dat bij opsporingsonderzoeken prioriteit zal worden toegekend aan het gebruik van financiële informatie en dat zal worden geïnvesteerd in de capaciteit en de financiële deskundigheid van de opsporingsdiensten en het OM.9 Daarnaast zullen de informatie-uitwisseling en de samenwerking tussen de bij de bestrijding van witwassen betrokken organisaties worden verbeterd.10 In het navolgende onderzoek ik wat er van deze toezeggingen van de betrokken ministers is terechtgekomen.
8.5.2.1 Prioriteit, capaciteit en deskundigheid8.5.2.2 Informatie-uitwisseling en samenwerking