Einde inhoudsopgave
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/5.7.3
5.7.3 De enge interpretatie
Mr. F. Diepenmaat, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
Mr. F. Diepenmaat
- JCDI
JCDI:ADS386603:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Voetnoten
Voetnoten
Zie bijvoorbeeld Rb. Arnhem 3 april 2008, NJFS 2008, 159, Hof Den Haag 21 mei 2008, NJ 2008, 432 en Hof Arnhem 6 augustus 2008, ECLI:NL:GHARN:2008:BD9342.
Rb. Breda 23 november 2007, ECLI:NL:RBBRE:2007:BB8749, r.o. 4.
Hof Amsterdam 14 maart 2006, NJFS 2006, 122, overweging 19 bij het onder 1 ten laste gelegde.
Hof Amsterdam 14 maart 2006, NJFS 2006, 122, overweging 20 bij het onder 1 ten laste gelegde.
In dit arrest worden de termen ‘goed’ en ‘voorwerp’ gebruikt als het gaat om het object van heling. Van der Hoeven leidt hieruit af dat het Hof daarmee kennelijk tot uitdrukking heeft willen brengen dat hetgeen wordt opgemerkt ten aanzien van heling, ook van toepassing is op witwassen. Hij merkt op dat het Hof immers spreekt van ‘goederen’ (behorende tot de delictsomschrijving van heling) en ‘voorwerpen’ (een bestanddeel dat geen deel uitmaakt van heling, maar wel van witwassen). Zie: Van der Hoeven 2008, p. 32. Van der Hoeven gaat daarmee echter voorbij aan het gegeven dat in de onderhavige zaak feiten van voor 1 februari 1992 – de datum van inwerkingtreding van de herziene helingsbepalingen – in de tenlastelegging zijn opgenomen. De term ‘goed’ heeft dan ook betrekking op de zaken gepleegd na de inwerkingtreding van de herziene helingsbepalingen, terwijl de term ‘voorwerp’ ziet op de zaken die onder de oude helingsbepalingen worden vervolgd.
Vgl. Van der Hoeven 2008, p. 33.
Hof Amsterdam 11 juni 2008, NJFS 2008, 198.
R.o. 5. In deze rechtsoverweging verwijst het Hof expliciet naar zijn arrest van 14 maart 2006 zoals hierboven besproken.
R.o. 4. De doelstelling van de strafbaarstelling van witwassen bestaat in de bescherming van de financieel-economische integriteit en de maatschappelijke orde door tegen te gaan dat opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie worden onttrokken en daaraan een schijnbaar legale herkomst wordt verschaft. Het Hof is van oordeel dat belastingontduiking gezien deze doelstelling buiten het bereik van de strafbaarstelling van witwassen valt.
R.o. 6 en 7.
In de lagere rechtspraak is echter ook regelmatig geoordeeld dat een fiscale verzwijging de legale herkomst van het voorwerp onverlet laat.1 Zo overwoog de rechtbank Breda op 23 november 2007 dat met de aanwezigheid van zwart geld nog niet direct vaststaat dat dit geld ook van misdrijf afkomstig is. Het vermogen waarover een belastingaangifte gedaan had moeten worden, kan immers op geheel legale wijze zijn verkregen.2 Deze rechtspraak is in lijn is met de heersende leer over de betekenis van het delictsbestanddeel ‘door misdrijf verkregen’ onder de herziene helingsbepalingen van artikel 416 e.v. Sr. Zo overwoog het Hof Amsterdam in een zogenaamde Clickfondszaak onder meer dat het voor de fiscus verzwijgen van bezit van vermogen en van genoten inkomsten geen wijzing teweeg brengt in de – verondersteld legale – herkomst van de verzwegen gelden. Niet gefiscaliseerde vermogens en inkomsten zijn dan ook niet zonder meer door misdrijf verkregen.3
Welk gevolg heeft de fiscale verzwijging nu voor het deel van het vermogen dat aan de belastingdienst had moeten worden afgedragen? Uit het arrest van het Hof kan worden opgemaakt dat de opvatting dat belastingontduiking geen wijziging aanbrengt in de legale herkomst van de gelden ook van toepassing is op het bedrag aan te weinig geheven belasting. Volgens het Hof is het bedrag dat had moeten worden afgedragen – zelfs als de hoogte ervan zou vaststaan – te onbepaald is om als voorwerp of goed te kunnen worden aangemerkt dat van misdrijf afkomstig is.4 De belastingplichtige kan namelijk niet alleen het verzwegen vermogen, maar ieder hem toebehorend vermogensbestanddeel aanwenden om de belastingschuld te voldoen. Hij kan daartoe zelfs een geldlening afsluiten. Heling vereist evenwel dat het object waarmee wordt gehandeld voldoende bepaalbaar is.5 Daarvan is bij een ten onrechte niet afgedragen bedrag geen sprake, zodat het geen goed oplevert als bedoeld in artikel 416 Sr. Indien de fiscus overgaat tot de invordering van het ten onrechte niet afgedragen bedrag, dan gebeurt dat ook niet omdat het ontdoken bedrag uit misdrijf afkomstig is, maar omdat de belastingplichtige een wettelijke plicht heeft om een deel van zijn inkomen of vermogen aan de fiscus af te dragen.6
In lijn met het bovenstaande verwerpt het Hof Amsterdam in zijn arrest van 11 juni 2008 de ruime interpretatie van het delictsbestanddeel ‘uit enig misdrijf afkomstig’ in de strafbaarstelling van witwassen.7 Fiscale verzwijging brengt immers geen wijziging teweeg in de – verondersteld legale- herkomst van de verzwegen gelden.8 Verder stelt het Hof dat fiscale verzwijging gelet op de doelstelling van deze strafbepaling geen gronddelict is waarop artikel 420bis Sr het oog heeft.9 Op dit punt is de wetsgeschiedenis volgens het Hof ‘minst genomen onduidelijk dan wel multi-interpretabel’ en voorts is niet gebleken dat de fiscale wetgeving niet voldoende mogelijkheden biedt voor de bestuurlijke afdoening en de strafrechtelijke vervolging van belastingdelicten.10 Het Hof komt tot de slotsom dat vermogensbestanddelen waarover men reeds op legale wijze de beschikking had voordat de belasting werd ontdoken, niet kunnen worden aangemerkt als voorwerpen die uit enig misdrijf afkomstig zijn. Bij de enge interpretatie van het delictsbestanddeel ‘uit enig misdrijf afkomstig’ ligt de nadruk dan ook niet op de belastingontduiking, maar juist op de legale verkrijging die aan de belastingontduiking voorafgaat.