Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 7:176 BW:Misbruik van omstandigheden in geval van schenking
Archief
Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 7:176 BW
Misbruik van omstandigheden in geval van schenking
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Documentgegevens:
mr. W.L. Valk, actueel t/m 11-11-2017
Actueel t/m
11-11-2017
Tijdvak
01-01-2003 tot: -
Auteur
mr. W.L. Valk
Vindplaats
Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 7:176 BW
De partij die de vernietiging van een rechtshandeling inroept op de grond dat die rechtshandeling door misbruik van omstandigheden is tot stand gekomen, draagt de stelplicht en bewijslast zowel ten aanzien van het misbruik als het causaal verband.1 Voor het geval dat van een schenking geen notariële akte is opgemaakt, keert art. 7:176 BW de bewijslast om: indien de schenker feiten stelt waaruit (uitgaande van de feitelijke juistheid ervan) volgt dat de schenking door misbruik van omstandigheden is tot stand gekomen, rust de bewijslast van het tegendeel op de begiftigde. Deze bewijslastomkering ziet gelet op de formulering van art. 7:176 BW behalve op het misbruik van omstandigheden als zodanig, ook op het causaal verband.
Art. 7:176 BW keert alleen de bewijslast om. Met betrekking tot zowel het misbruik van omstandigheden als het causaal verband, rust op de schenker de gehoudenheid voldoende gemotiveerd de feiten te stellen die het oordeel kunnen dragen dat de schenking onder invloed van misbruik van omstandigheden is gedaan, opdat de begiftigde in staat wordt gesteld het bewijs van het tegendeel te leveren.2
Uit de tenzij-formulering van de bepaling volgt dat de omstandigheid dat van een schenking wel een notariële akte is opgemaakt, moet worden gesteld en zo nodig bewezen door de begiftigde. Doorgaans zal dit bewijs eenvoudig te leveren zijn, namelijk door overlegging van een afschrift van de akte.
De bewijslastomkering geldt volgens art. 7:176 BW niet alleen niet als een notariële akte van de schenking is opgemaakt, maar ook niet indien ‘deze verdeling van de bewijslast in de gegeven omstandigheden in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid zou zijn’. De rechter die van deze mogelijkheid gebruik maakt (en dus de bewijslast op de schenker legt, en aldus naar de bewijslastverdeling overeenkomstig de hoofdregel van art. 150 Rv terugkeert3), zal in de uitspraak de omstandigheden moeten vermelden die daartoe aanleiding hebben gegeven en inzicht moeten geven in de gedachtegang die hij daarbij heeft gevolgd.4 Daarbij valt te denken aan het geval dat alleen de schenker over het bewijsmateriaal beschikt of dat zijn betoog zo onwaarschijnlijk is dat voorlopige aanvaarding ervan de wederpartij in een onredelijke bewijspositie zou brengen.5
Buiten het geval van de toepasselijkheid van art. 7:176 BW zal er soms aanleiding kunnen bestaan voor een feitelijk vermoeden ten gunste van de partij die de vernietigingsgrond inroept.6
HR 24 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1272, NJ 2016/401, m.nt. S. Perrick. Zie voor het vervolg: Hof ’s-Hertogenbosch 17 oktober 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4534: in concreto is bewijslastomkering niet in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid en het bewijs van het tegendeel is niet geleverd.
Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 7:176 BW
Misbruik van omstandigheden in geval van schenking
mr. W.L. Valk, actueel t/m 11-11-2017
11-11-2017
01-01-2003 tot: -
mr. W.L. Valk
Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 7:176 BW
Verbintenissenrecht / Schadevergoeding
Burgerlijk Wetboek Boek 7 artikel 176
Omkering bewijslast
De partij die de vernietiging van een rechtshandeling inroept op de grond dat die rechtshandeling door misbruik van omstandigheden is tot stand gekomen, draagt de stelplicht en bewijslast zowel ten aanzien van het misbruik als het causaal verband.1 Voor het geval dat van een schenking geen notariële akte is opgemaakt, keert art. 7:176 BW de bewijslast om: indien de schenker feiten stelt waaruit (uitgaande van de feitelijke juistheid ervan) volgt dat de schenking door misbruik van omstandigheden is tot stand gekomen, rust de bewijslast van het tegendeel op de begiftigde. Deze bewijslastomkering ziet gelet op de formulering van art. 7:176 BW behalve op het misbruik van omstandigheden als zodanig, ook op het causaal verband.
Art. 7:176 BW keert alleen de bewijslast om. Met betrekking tot zowel het misbruik van omstandigheden als het causaal verband, rust op de schenker de gehoudenheid voldoende gemotiveerd de feiten te stellen die het oordeel kunnen dragen dat de schenking onder invloed van misbruik van omstandigheden is gedaan, opdat de begiftigde in staat wordt gesteld het bewijs van het tegendeel te leveren.2
Uit de tenzij-formulering van de bepaling volgt dat de omstandigheid dat van een schenking wel een notariële akte is opgemaakt, moet worden gesteld en zo nodig bewezen door de begiftigde. Doorgaans zal dit bewijs eenvoudig te leveren zijn, namelijk door overlegging van een afschrift van de akte.
De bewijslastomkering geldt volgens art. 7:176 BW niet alleen niet als een notariële akte van de schenking is opgemaakt, maar ook niet indien ‘deze verdeling van de bewijslast in de gegeven omstandigheden in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid zou zijn’. De rechter die van deze mogelijkheid gebruik maakt (en dus de bewijslast op de schenker legt, en aldus naar de bewijslastverdeling overeenkomstig de hoofdregel van art. 150 Rv terugkeert3), zal in de uitspraak de omstandigheden moeten vermelden die daartoe aanleiding hebben gegeven en inzicht moeten geven in de gedachtegang die hij daarbij heeft gevolgd.4 Daarbij valt te denken aan het geval dat alleen de schenker over het bewijsmateriaal beschikt of dat zijn betoog zo onwaarschijnlijk is dat voorlopige aanvaarding ervan de wederpartij in een onredelijke bewijspositie zou brengen.5
Buiten het geval van de toepasselijkheid van art. 7:176 BW zal er soms aanleiding kunnen bestaan voor een feitelijk vermoeden ten gunste van de partij die de vernietigingsgrond inroept.6
Voetnoten
1.
Zie Valk, Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 3:44 BW.
2.
HR 2 november 2007, NJ 2008/551, m.nt. C.J.M. Klaassen.
3.
Vergelijk opnieuw HR 2 november 2007, NJ 2008/551, m.nt. C.J.M. Klaassen en Boonekamp, Stelplicht & Bewijslast 4.1 (Inleiding).
4.
HR 2 november 2007, NJ 2008/551 en HR 24 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1272, NJ 2016/401, m.nt. S. Perrick.
5.
HR 24 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1272, NJ 2016/401, m.nt. S. Perrick. Zie voor het vervolg: Hof ’s-Hertogenbosch 17 oktober 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4534: in concreto is bewijslastomkering niet in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid en het bewijs van het tegendeel is niet geleverd.
6.
Zie nader Valk, Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 3:44 BW.