De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen
Einde inhoudsopgave
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/8.5.0:8.5.0 Introductie
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/8.5.0
8.5.0 Introductie
Documentgegevens:
Mr. F. Diepenmaat, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
Mr. F. Diepenmaat
- JCDI
JCDI:ADS385389:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Ferwerda & Unger 2015, p. 120-121.
Van Duyne, Kristen & De Zanger 2015, p. 116.
Algemene Rekenkamer 2008. Bijlage bij Kamerstukken II 2007-2008, 31 477, nr. 2, p. 21.
Algemene Rekenkamer 2014. Bijlage bij Kamerstukken II 2013-2014, 31 477, nr. 6, p. 9.
Zie Unger e.a. 2014, Ferwerda & Unger 2015, p. 133.
Vgl. Soudijn & Akse 2012, p. 158.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In hoofdstuk VII bleek dat de opsporing en vervolging van witwassen sterk is gericht op de zaken die als gevolg van de ruime delictsomschrijving en de ruime bewijsrechtelijke mogelijkheden eenvoudig kunnen worden aangepakt. Ferwerda en Unger merken op dat de Nederlandse praktijk laat zien dat de witwasbepalingen mede worden ingezet om de ontneming van criminele winsten te vergemakkelijken.1 Daarbij gaat het veelal niet om grote vermogens:
‘Het beleid zet om begrotingsredenen in op hoge ontnemingsdoelen, die suggereren dat de buit van “zware jongens” wordt afgepakt, waarbij zij in hun portemonnee worden getroffen. In absolute aantallen wordt het beeld echter bepaald door de “onderkant” van de soft- en harddrugsmarkt, gevolgd door de vermogensmisdrijven en witwassen […].’2
De Algemene Rekenkamer meldde reeds in 2008 dat vooral de grotere en complexe witwasonderzoeken onvoldoende aan bod kwamen.3 Meer recent kwam diezelfde instantie tot de conclusie dat de ministers van Financiën en van Veiligheid en Justitie geen inzicht hebben in de voornaamste witwasrisico’s voor Nederland. Kort gezegd hebben zij geen inzicht in waar en hoe precies wordt witgewassen.4 Uit de onderzoeksresultaten van het zogenaamde ECOLEF-project – waarin de juridische en economische effectiviteit van het anti-witwasbeleid in de lidstaten van de Europese Unie zijn onderzocht – volgt dat voornaamste uitdaging voor Nederland wordt gevormd door de relatief grote stroom van internationale transacties die door het land stromen.5 Het is derhalve zaak niet te volstaan met een eenzijdige toepassing van de witwasbepalingen, maar juist in te zetten op zaken waarin moet worden doorgerechercheerd naar de onderliggende witwasprocessen en witwasstructuren. 6