Einde inhoudsopgave
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/7.2
7.2 Het gronddelict in combinatie met artikel 420bis Sr
Mr. F. Diepenmaat, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
Mr. F. Diepenmaat
- JCDI
JCDI:ADS387837:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Voetnoten
Voetnoten
Het betreft hier nieuwsberichten die tot en met het einde van mei 2015 op de website van het OM zijn gepubliceerd.
Rb. Oost-Brabant 1 februari 2013, ECLI:NL:RBOBR:2013:BZ0217. Zie verder: Rb. Arnhem 24 november 2011, ECLI:NL:RBARN:2011:BU5626, Rb. Maastricht 16 januari 2012, ECLI:NL:RBMAA:2012:BV1365, Rb. Den Bosch 8 juni 2012, ECLI:NL:RBSHE:2012:BW 7756 en Rb. Zwolle-Lelystad 9 augustus 2012, ECLI:NL:RBZLY:2012:BX4087.
Zie § 4.2.2.
Kooijmans & Borgers 2012, p. 700. De auteurs verwijzen daarbij naar het arrest van de Hoge Raad van 7 februari 2012, NJ 2012, 116, zoals besproken in § 5.3.4.2.
Backx & Van der Landen 2012, p. 932.
Backx & Van der Landen 2012, p. 932.
Rb. Midden-Nederland 25 januari 2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ0235.
In de media wordt regelmatig verslag gedaan van zaken waarin de verdenking ziet op zowel het plegen van een profijtgericht misdrijf als witwassen. Ook in de nieuws- en persberichten van het OM duiken dergelijke berichten op.1 Een kleine greep uit deze berichten leert dat het daarbij gaat om sterk uiteenlopende misdrijven – zoals de handel in merkvervalste goederen, diefstal, drugshandel, oplichting en niet-ambtelijke corruptie – waarbij tevens een verdenking van witwassen bestaat.2 In veel gevallen wordt de verdachte vervolgens voor zowel het plegen van het gronddelict als voor het overtreden van artikel 420bis Sr vervolgd en bestraft. Ter illustratie volgt een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant.3 In deze zaak wordt de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden voor het beroepsmatig overtreden van artikel 3 van de Opiumwet en gewoontewitwassen. Ten aanzien van het laatstgenoemde feit merkt de rechtbank op dat de in de tenlastelegging genoemde uitgaven van de verdachte zijn legale inkomsten ruimschoots overstijgen. Niet aannemelijk is geworden dat verdachte substantiële inkomsten uit zijn eenmanszaak heeft genoten en ook is niet aannemelijk geworden dat hij een lening heeft ontvangen. Daarentegen is wel komen vast te staan dat hij diverse voertuigen, televisies, bruidskleding en sieraden heeft verworven. Verder heeft hij een verbouwing van zijn woning en diverse vakanties gefinancierd. Volgens de rechtbank kan het dan ook niet anders zijn dan dat deze uitgaven werden gefinancierd met uit misdrijf afkomstige gelden. Gelet op het aantal bewezen verklaarde transacties en de periode van ruim drie jaren waarin verdachte zich aan witwassen heeft schuldig gemaakt, acht de rechtbank bewezen dat hij van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Waar het op neerkomt is dat met de veroordeling voor het gronddelict de criminele herkomst van de voorwerpen in kwestie in feite gegeven is. Deze stelling leidt alleen uitzondering wanneer de verdachte in staat is een concrete, verifieerbare en niet op voorhand als volslagen onwaarschijnlijk aan te merken verklaring te geven voor zijn uitgaven. In dat geval zal de officier van justitie nader onderzoek moeten verrichten naar de gestelde alternatieve herkomst van het voorwerp, zoals hij dat in de bovenstaande zaak ook heeft gedaan. Staat de criminele herkomst van het voorwerp eenmaal vast, dan staat in veel gevallen niets meer in de weg aan een veroordeling wegens witwassen. De verdachte heeft het gronddelict immers zelf gepleegd, zodat de wetenschap van de criminele herkomst van het voorwerp gegeven is. Daarbij is de categorie van witwashandelingen ruim vormgegeven.4 Zo bezien vormt het voltooide gronddelict het vertrekpunt, waarbij elke actieve handeling met de buit – zoals het aanwenden ervan voor het dagelijkse levensonderhoud – kan leiden tot een veroordeling wegens witwassen.
Daarnaast spelen in de praktijk zaken waarin de pleger van een profijtgericht misdrijf tevens wordt vervolgd voor witwassen, terwijl geen bijzondere handelingen zijn gesteld met betrekking tot de opbrengst van dit misdrijf.5 De witwasbeschuldiging vormt zo bezien het logische gevolg van het vermogensdelict dat door de verdachte is (mede)gepleegd.6 Hierin is volgens Backx en Van der Landen ook de verklaring gelegen voor het grote aantal witwaszaken. Zij constateren namelijk dat het overwegend geen zaken betreft waarin sprake is van het verbergen of verhullen van criminele winsten. Veeleer gaat het om ‘criminele doe-het-zelvers die hun buit doorgaans in hun huisbewaren‘.7 Dat de automatische verdubbeling van strafbaarheid ook na de recente uitleg van de Hoge Raad in zijn arresten van 8 januari 2013 nog niet tot het verleden behoort, volgt bijvoorbeeld uit een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland.8 De verdachte in kwestie had geld verdiend met de handel in cocaïne. De rechtbank veroordeelde hem daarop tevens wegens witwassen, nu hij meerdere geldbedragen heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.