De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen
Einde inhoudsopgave
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/5.4.2:5.4.2 De noodzaak van twee kwalificatieuitsluitingsgronden
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/5.4.2
5.4.2 De noodzaak van twee kwalificatieuitsluitingsgronden
Documentgegevens:
Mr. F. Diepenmaat, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
Mr. F. Diepenmaat
- JCDI
JCDI:ADS385382:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Met het oog op een redelijke wetsuitleg heeft de Hoge Raad twee kwalificatieuitsluitingsgronden geformuleerd ten aanzien van één en dezelfde handeling, namelijk het ‘voorhanden hebben’. Had de Hoge Raad niet met één kwalificatieuitsluitingsgrond kunnen volstaan om deze vervolgens van toepassing te verklaren op beide situaties? Het antwoord op deze vraag luidt ontkennend. Met het plegen van een profijtgericht misdrijf is het oogmerk om de feitelijke zeggenschap over de daaruit afkomstige voorwerpen te gaan uitoefenen logischerwijs gegeven. Zo overtreedt een dief de wet omdat hij zich een voorwerp wil toe-eigenen dat aan een ander toebehoort. De kwalificatieuitsluitingsgrond die de Hoge Raad in zijn beschikking van 5 september 2006 heeft aanvaard ten behoeve van de erfgenaam en diens wettelijke vertegenwoordigster biedt dan ook geen uitkomst voor de pleger van het gronddelict. Indien het ontbreken van het oogmerk om de feitelijke zeggenschap over het van misdrijf afkomstige voorwerp uit te (blijven) oefenen hier namelijk als uitgangspunt wordt genomen, dan brengt dat met zich mee dat de pleger van het gronddelict na het voltooien van zijn misdrijf onverwijld afstand zal moeten doen van het voorwerp met het oog waarop hij dat misdrijf nu juist heeft gepleegd. Daarbij geeft hij zich dan tegelijk bloot als pleger van het gronddelict.
Omgekeerd kan een derde – bijvoorbeeld een erfgenaam of diens wettelijke vertegenwoordigster – niet met succes een beroep doen op de kwalificatieuitsluitingsgrond die de Hoge Raad in zijn arresten van 8 januari 2013 heeft aanvaard. Uit deze arresten volgt dat het enkele voorhanden hebben van een uit misdrijf afkomstig voorwerp geen witwassen oplevert indien vaststaat dat het handelen van de pleger van het gronddelict niet heeft bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst daarvan. Deze kwalificatieuitsluitingsgrond kan echter niet voorkomen dat een derde zich schuldig maakt aan witwassen wanneer hij het voorwerp dat afkomstig is uit een misdrijf dat door een ander is gepleegd slechts voorhanden heeft. In een dergelijke situatie is het betreffende voorwerp immers overgegaan van de pleger van het gronddelict op de derde. Daarmee raakt de band tussen het voorwerp en het onderliggende misdrijf verwijderd, zodat het enkele voorhanden hebben door de laatste reeds bijdraagt aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp in kwestie.