Einde inhoudsopgave
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/5.5
5.5 Voorwerp
Mr. F. Diepenmaat, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
Mr. F. Diepenmaat
- JCDI
JCDI:ADS386602:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Voetnoten
Voetnoten
Kamerstukken II 1999-2000, 27 159, nr. 3, p. 16. Zie verder paragraaf 4.3.2.1.
Rb. Haarlem 6 augustus 2009, NJFS 2009, 221.
HR 11 april 2006, NJ 2006, 262.
Het Hof achtte namelijk bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen voorwerpen – te weten 4801 valse biljetten van twintig Bahreinse dinars – voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.
Anders: Mul 2015, aantekening 9 onder a bij artikel 420bis Sr. Mul leidt uit dit arrest van de Hoge Raad namelijk af dat geld dat niets waard is, onder omstandigheden toch kan worden witgewassen.
Haverkate 2008, p. 12.
In artikel 420bis, lid 1 Sr geldt het vereiste dat de verdachte handelt met een voorwerp, terwijl hij wetenschap heeft omtrent de criminele herkomst daarvan. Uit artikel 420bis, lid 2 Sr volgt dat onder voorwerpen alle zaken en vermogensrechten worden verstaan. Voor de uitleg van deze termen dient te worden aangesloten bij de geldende privaatrechtelijke definities.1 Bij het witwassen van voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten gaat het bijvoorbeeld om het omzetten van contante geldbedragen die van misdrijf afkomstig zijn. Bij het witwassen van een vermogensrecht valt te denken aan het overdragen van girale tegoeden welke zijn verkregen door misdrijf, maar bijvoorbeeld ook aan het verwerven van een huurrecht wanneer men op de hoogte is van het feit dat het gehuurde met crimineel geld is gekocht of wanneer men weet dat dit huurrecht door misdrijf (bijvoorbeeld afpersing) is verkregen.2 Zo overwoog de Amsterdamse rechtbank dat de verdachte via een huurovereenkomst het gebruiksrecht met betrekking tot een zekere woonruimte had verworven en voorhanden had gehad. Nu het uit de huurovereenkomst voortvloeiende huurrecht is aan te merken als een vermogensrecht in de zin van artikel 3:6 BW, levert het verwerven en/of voorhanden hebben van dat huurrecht witwassen op in de zin van artikel 420bis, lid 1 Sr, aangezien de verdachte op de hoogte was van het feit dat haar medeverdachte het genoemde recht door afpersing had verworven.
Ruim een decennium na de introductie van de strafbaarstelling van witwassen in het Nederlandse Wetboek van Strafrecht kan worden vastgesteld dat er weinig rechtspraak bestaat waarin de vraag aan de orde wordt gesteld of hetgeen waarmee de verdachte handelt een voorwerp oplevert als bedoeld in artikel 420bis Sr. Op zichzelf vormt dat geen verrassing, omdat dit delictsbestanddeel nu eenmaal ruim is vormgegeven. Desondanks wordt in het arrest van de Hoge Raad van 11 april 20063 de vraag opgeworpen of waardeloos geld kan worden witgewassen. In deze zaak had de verdachte op de zwarte markt in Egypte valse Bahreinse dinars gekocht met als doel deze in Nederland te wisselen. Bij terugkomst in Nederland werd de verdachte aangehouden, waarna hij door het Hof in Amsterdam werd veroordeeld ter zake van onder meer witwassen.4 In cassatie stelde de verdachte zich op het standpunt dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen, aangezien er geen sprake is van een voorwerp in de zin van artikel 420bis Sr. Volgens de verdachte vertegenwoordigen de Bahreinse dinars namelijk geen waarde. De Hoge Raad passeerde deze stelling omdat uit de bewijsmiddelen bleek dat de verdachte wel degelijk voor de dinars had betaald. Daarmee achtte de Hoge Raad het niet aannemelijk dat deze bankbiljetten geen waarde vertegenwoordigen. Reeds bij gebrek aan feitelijke grondslag kon het middel dus niet tot cassatie leiden.
Het verdient opmerking dat de Hoge Raad in dit arrest dus niet overwoog dat ook al zouden de dinars inderdaad waardeloos geweest zijn, ze toch als voorwerp in de zin van artikel 420bis, lid 1 Sr hadden kunnen worden aangemerkt.5 De Hoge Raad heeft zich in deze zaak namelijk niet over dat punt uitgelaten. Op grond van de definitie die in artikel 3:2 BW aan het begrip zaak wordt gegeven, lijkt het evenwel een logische consequentie om waardeloze bankbiljetten aan te merken als een voorwerp in de zin van artikel 420bis, lid 1 Sr. Het gaat immers om voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten. Tegelijk vraag ik me af of het verrichten van handelingen ten aanzien van objecten die geen economische waarde vertegenwoordigen wel als witwassen aangemerkt zou moeten worden.6 In het licht van de belangen die met de strafbaarstelling van witwassen worden beschermd lijkt het immers vergezocht om objecten die geen waarde in geld vertegenwoordigen aan te merken als voorwerp in de zin van artikel 420bis Sr. Kort gezegd wordt met deze strafbepaling beoogd te voorkomen dat de opbrengsten van profijtgerichte misdrijven ongemerkt de legale economie bereiken en daar een bedreiging vormen voor de financieel-economische integriteit en de maatschappelijke orde. Ik pleit dan ook voor een restrictieve uitleg van de term voorwerp in artikel 420bis, lid 2 Sr. Waardeloze bankbiljetten blijven daarmee buiten het bereik van de strafbaarstelling van witwassen, maar de opbrengsten die daaruit bijvoorbeeld door omzetting voortvloeien uitdrukkelijk niet.