De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen
Einde inhoudsopgave
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/6.3.5.1:6.3.5.1 Onaannemelijke verklaringen
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/6.3.5.1
6.3.5.1 Onaannemelijke verklaringen
Documentgegevens:
Mr. F. Diepenmaat, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
Mr. F. Diepenmaat
- JCDI
JCDI:ADS382971:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Hof Amsterdam 16 juli 2007, ECLI:NL:2007:GHAMS:BB1185.
Hof Amsterdam 14 december 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BO9253.
HR 13 maart 2012, NJ 2012, 189.
R.o. 3.4.
Het gaat daarbij om de hoogte van het bedrag, de coupures waaruit het bestond en de wijze waarop het werd bewaard.
Zie conclusie A-G onder 4.7.
Vgl. Borgers & Kristen 1999, p. 876-877.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In paragraaf 6.2.2 kwam reeds een zaak aan de orde waarin de ongeloofwaardig bevonden verklaring van de verdachte bijdroeg aan het bewijs van het schuldverband.1 De verdachte had verklaard dat hij voor zijn opdrachtgever in Suriname een groot contant geldbedrag naar Nederland had gebracht om het hier te wisselen in US dollars. Dit geld was volgens de verdachte afkomstig uit de onderneming van zijn opdrachtgever, waarmee het een kenbare, legale herkomt heeft. Omdat de wisselkoers zich ongunstig ontwikkelde, kreeg hij kort daarop de opdracht om het geld terug te brengen naar Suriname. Vervolgens werd hij op luchthaven Schiphol aangehouden. Het Hof hechtte geen geloof aan de geschetste gang van zaken. Het gaf daarvoor een groot aantal redenen, waarvan de voornaamste hier worden weergegeven. Zo wegen de risico’s verbonden aan transporten van grote bedragen contant geld, zoals verlies of diefstal, niet op tegen het veiliger alternatief van overmaking per bank. Voorts achtte het Hof het niet goed voorstelbaar dat er geen afspraken gemaakt zouden zijn over de beloning van de verdachte, de vergoeding van zijn reiskosten en mogelijke andere kosten en over de aansprakelijkheid bij verlies of diefstal. Daarbij is uit politieonderzoek gebleken dat de koersontwikkeling van de Amerikaanse dollar in de betreffende periode juist gunstig verliep, zodat er geen reden bestond om het geld ongewisseld terug te brengen. Tot slot hebben de ter terechtzitting overlegde stukken, waaruit zou moeten blijken dat het geld bedrijfskapitaal van de opdrachtgever is, niet kunnen overtuigen. Een en ander leidde tot het oordeel van het Hof dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit misdrijf afkomstig is en dat verdachte daarvan op de hoogte was.
Een ander fraai voorbeeld waarin een onaannemelijke verklaring werd gebruikt voor het bewijs van het schuldverband wordt aangetroffen in het arrest van het Hof Amsterdam van 14 december 2010.2 De verdachte in deze zaak verklaarde zijn luxe levensstijl – althans voor een deel – door te wijzen op zijn handel in horloges in het duurdere segment van de markt. Het Hof stelt echter vast dat hij van geen van de door hem verhandelde of verworven horloges de herkomst en de betaling heeft willen onderbouwen. Daarbij heeft hij niets willen verklaren over de kopers, terwijl hij ook geen administratie heeft bijgehouden die daarin inzicht zou kunnen verschaffen (hoewel hij daar op grond van artikel 437 Sr toe was verplicht). De omvang van de horlogehandel – waarover de verdachte wisselende verklaringen heeft afgelegd – valt daardoor zelfs niet bij benadering vast te stellen. Hetzelfde geldt dus voor de daarmee verworven inkomsten. Van de horloges die daadwerkelijk bij de verdachte zijn aangetroffen bleek de financiering niet te herleiden tot een legale bron. Daarbij constateert het Hof dat deze uurwerken niet in een kluis werden bewaard, maar dat deze werden gedragen door de verdachte en zijn vrienden. De verdachte heeft aldus geen enkel verifieerbaar gegeven verschaft waaruit een begin van aannemelijkheid kan volgen dat hij een bloeiende en winstgevende handel dreef waarvan hij op grote voet kon leven.
Soms lijkt de verklaring van de verdachte over de herkomst van het voorwerp echter wel erg gemakkelijk als onaannemelijk in de bewijsoverweging te worden betrokken. Ter illustratie bespreek ik het arrest van de Hoge Raad van 13 maart 2012.3 Ten laste van de verdachte is door het Hof onder meer bewezen verklaard dat hij een geldbedrag van € 250.000 euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat het – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het genoemde geldbedrag in een kluis in de woning van de verdachte was aangetroffen en dat het bestond uit verschillende coupures die door middel van elastiekjes en huishoudfolie bij elkaar werden gehouden. De verdachte heeft verklaard van wie het geld afkomstig was en dat het bestemd was voor de onderhandse aankoop van een perceel grond. Uit de bewijsoverweging volgt dat het Hof de verklaring van de verdachte over de herkomst van het geld volstrekt onaannemelijk acht. Het Hof stelt dat het zeer ongebruikelijk is dat een bedrag van dergelijke omvang in verschillende coupures in een kluis van een woning wordt bewaard en dat de verdachte hiervoor geen aannemelijke verklaring heeft gegeven. Voorts overweegt het dat ook de bestemming van het geld niet aannemelijk is gemaakt. Uit het voorgaande leidt het Hof af dat het niet anders kan zijn dan dat het geld geen legale herkomt had en dat de verdachte dat wist, waarmee hij zich dus heeft schuldig gemaakt aan witwassen. Volgens de Hoge Raad is dat oordeel niet onbegrijpelijk en daarbij is het toereikend gemotiveerd.4
De vastgestelde feiten en omstandigheden rechtvaardigen inderdaad het vermoeden dat het aanwezige geld uit enig misdrijf afkomstig is.5 In een dergelijke situatie is het aan de verdachte om een concrete, verifieerbare en niet op voorhand als volstrekt onaannemelijk aan te merken verklaring te geven voor de herkomst van het geld. Dat heeft de verdachte in deze zaak ook gedaan. Hij heeft namelijk verklaard van wie hij het geld heeft ontvangen en dat het bestemd was voor de aankoop van een stuk grond. Het Hof heeft echter niets vastgesteld over het eerst deel van deze verklaring. Het Hof laat zich in het geheel niet uit over de relatie tussen verdachte en de persoon van wie hij het geld zegt te hebben ontvangen en bijvoorbeeld over de reputatie, activiteiten of de vermogenspositie van de laatste.6 Ofschoon nader onderzoek naar de herkomst van het geld aangewezen lijkt, volstaat het Hof met de vaststelling dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de wijze waarop het geld werd bewaard en waarvoor het was bestemd. Met A-G Machielse ben ik van mening dat de door het Hof aangewezen omstandigheden niet de slotsom rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Zonder nader onderzoek kan namelijk niet met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat het geld een legale herkomst heeft. Los van de uitkomst in deze concrete zaak wijst het arrest op een reëel gevaar. Voorkomen moet worden dat de eisen die aan de verklaring van de verdachte worden gesteld te streng zijn.7