Einde inhoudsopgave
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/5.8.2
5.8.2 De begrenzing door de Hoge Raad
Mr. F. Diepenmaat, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
Mr. F. Diepenmaat
- JCDI
JCDI:ADS385385:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Voetnoten
Voetnoten
Hof Amsterdam 3 juli 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ1687.
Het Hof komt tot de conclusie dat de verdachte op zijn minst onvoorzichtig heeft gehandeld. Zij bleek op de hoogte van het feit dat X met criminelen omging en verder had zij kennis genomen van enkele publicaties waarin X de ‘bank van de onderwereld’ werd genoemd. Tot slot ontving zij met de koopsom een bedrag dat vier maal hoger lag dan het bedrag dat zij enkele jaren daarvoor had geïnvesteerd, zonder daarover ook maar een enkele vraag te stellen.
R.o. 3.6.3.
R.o. 3.8.1.
De verdachte in deze zaak heeft haar aandelen in een vennootschap verkocht aan een bedrijf waarvan X directeur en enig aandeelhouder was. Deze X stond bekend als ‘bankier van de onderwereld.’ Hij zou van misdrijf afkomstig geldbedragen hebben aangenomen van verschillende criminelen. Vervolgens zou hij deze geldbedragen via aan hem toebehorende vennootschappen hebben geïnvesteerd in – onder meer – onroerend goed. In de onderhavige zaak zou X via één van zijn bedrijven een bedrag van € 1.200.000 hebben betaald voor de aandelen van de verdachte. Volgens het Hof Amsterdam blijkt uit de bewijsmiddelen dat X in ieder geval een gedeelte van het van misdrijf afkomstige geld via dit bedrijf heeft geïnvesteerd.1 Het Hof oordeelt dat een vermenging van misdaadgeld met het legale bedrijfsvermogen tot gevolg heeft dat daarmee het gehele vermogen wordt besmet. Het nieuw gevormde vermogen is weliswaar niet volledig van misdrijf afkomstig, maar het is wel gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – van misdrijf afkomstig. Elk vermogensbestanddeel in dit vermogen vertegenwoordigt daarmee tot op zekere hoogte het voorwerp dat van misdrijf afkomstig is. Het nieuw gevormde vermogen valt daarmee in zijn geheel binnen het bereik van artikel 420bis Sr. Een andersluidende opvatting leidt er volgens het Hof toe dat het bezit of gebruik van criminele vermogens straffeloos blijft indien daaraan een legaal verkregen geldbedrag – hoe gering ook – wordt toegevoegd. Nu de verdachte in de onderhavige zaak een bedrag van € 1.200.000 uit het vermogen van de vennootschap van X heeft aanvaard, veroordeelt het Hof haar wegens schuldwitwassen. Zij had namelijk redelijkerwijs moeten vermoeden dat het genoemde geldbedrag geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk van misdrijf afkomstig was.2
In cassatie wordt namens de verdachte de vraag aan de orde gesteld of en, zo ja, wanneer sprake kan zijn van witwassen als vermogen met een legale herkomst vermengd is geraakt met misdaadgeld. Door een dergelijk vermogen aan te merken als ‘besmet’, in die zin dat het gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – van misdrijf afkomstig is, wordt aan de strafbaarstelling van witwassen namelijk een bijna onbeperkt toepassingsbereik toegekend. Immers, wanneer een van misdrijf afkomstig voorwerp eenmaal is vermengd met het legale vermogen dan levert elke handeling ten aanzien van ieder vermogensbestanddeel van de betrokkene in principe een witwashandeling op. Ieder bestanddeel van het ‘besmette’ vermogen vertegenwoordigt dan tot op zekere hoogte het van misdrijf afkomstige voorwerp. Zo bezien kan het van misdrijf afkomstige voorwerp tot in lengte van jaren worden omgezet en vermengd, zonder dat het daarbij aan het toepassingsbereik van artikel 420bis, lid 1 Sr ontsnapt.
De Hoge Raad komt tot de conclusie dat een onbegrensde wetstoepassing niet strookt met de bedoeling van de wetgever in situaties waarin het gaat om vermogen dat gedeeltelijk en/of middellijk van misdrijf afkomstig is. Hij stelt dat in dit soort situaties bepaald gedrag onder omstandigheden niet als witwassen kan worden aangemerkt. Daarbij kan in de beoordeling worden betrokken of sprake is van:
een geringe waarde van het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel dat met een op legale wijze verkregen vermogen vermengd is geraakt, al dan niet in verhouding tot de omvang van het op legale wijze verkregen deel;
een groot tijdsverloop tussen het moment waarop het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel is vermengd met het legale vermogen en het tijdstip waarop het verwijt van witwassen betrekking heeft;
een groot aantal of bijzondere veranderingen in dat vermogen in de tussentijd;
een incidenteel karakter van de vermenging van het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel met het legale vermogen.’3
In de onderhavige zaak heeft het Hof vastgesteld dat een bedrag van bijna drie miljoen gulden afkomstig uit drugsmisdrijven is toegevoegd aan het vermogen van het bedrijf van X. Daardoor is het gehele vermogen van dit bedrijf ‘besmet.’ Het Hof heeft daarbij in het bijzonder in aanmerking genomen dat het om een substantieel bedrag gaat, ook in verhouding tot de vele tientallen miljoenen die via dit bedrijf werden geïnvesteerd. Daarbij heeft het Hof geen bijzondere omstandigheden aanwezig geoordeeld die ertoe leiden dat het vermogen buiten het bereik van artikel 420bis Sr zou moeten blijven. De Hoge Raad stelt eenvoudig dat het gehele bedrijfsvermogen vanaf het moment dat het vermengd raakte met het drugsgeld als gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – van misdrijf afkomstig moet worden aangemerkt.4 Voor zover het middel de oordelen van het Hof bestrijdt, kan het dan ook niet tot cassatie leiden.
5.8.2.1 De begrenzing door de Hoge Raad nader belicht5.8.2.2 Aanknopingspunten voor deze begrenzing