Einde inhoudsopgave
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/4.2
4.2 De gronden voor de zelfstandige strafbaarstelling van witwassen
Mr. F. Diepenmaat, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
Mr. F. Diepenmaat
- JCDI
JCDI:ADS385369:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Voetnoten
Voetnoten
Sorgdrager 1997, p. 1-6.
Volgens de minister van Justitie zou het gevolg van de invoering van een zelfstandige strafbaarstelling van witwassen zijn dat het telkens aan de eigenaar van vermogensbestanddelen is om te bewijzen dat deze een legale oorsprong kennen.
Bijl. Handelingen II 1997/1998, 25 830, nr. 1-2. Deze Nota werd door de minister van Financiën, mede namens de ministers van Justitie en Economische zaken, aangeboden aan de voorzitter van de Tweede Kamer.
Schaap 1999, p. 32.
Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten in verband met de strafbaarstelling van het witwassen van opbrengsten van misdrijven, Kamerstukken II 1999-2000, 27 159, nrs. 1-3.
Waarmee de minister doelt op de omschrijvingen van witwassen zoals die zijn opgenomen in het Verdrag van Wenen (1988), het Verdrag van Straatsburg (1990), de eerste witwasrichtlijn en de veertig aanbevelingen van de Financial Action Task Force. Zie hoofdstuk 3.
Daar heling ziet op het strafbaar stellen van het begunstigen van het gronddelict, of het trekken van profijt uit de overname van een misdaadgoed, is alleen de persoon die het voorwerp van de pleger van het gronddelict overneemt strafbaar. Men kan in dat opzicht geen heler zijn van het voorwerp dat men zelf door misdrijf heeft verkregen. Zie Noyon, Langemeijer & Remmelink, aant. 1 bij artikel 416 Sr.
Vgl. Van Duyne & Van der Landen 1999, p. 1984. Deze auteurs plaatsen kritische kanttekeningen bij het wetsontwerp en de toelichting daarop. Zij stellen zich op het standpunt dat van de minister mag worden verwacht dat hij nauwkeurig aangeeft op welke punten de bestaande wetgeving te kort schiet alvorens hij voorstelt een zelfstandige strafbaarstelling van witwassen in te voeren.
In Nederland werd in 2001 een strafbaarstelling van witwassen geïntroduceerd, nauwelijks tien jaren nadat de helingsbepalingen mede met het oog op de bestrijding van witwassen waren herzien.1 Opvallend is dat de minister van Justitie in 1997 nog te kennen gaf een zelfstandige strafbaarstelling van witwassen ongewenst te vinden.2 Volgens de minister zou de introductie van een dergelijke strafbaarstelling de facto namelijk neerkomen op een omkering van de bewijslast.3 Aan het einde van 1997 werd in de Nota IntegriteitFinanciële Sector evenwel een studie naar een zelfstandige strafbaarstelling van witwassen aangekondigd,4 waarna de minister haar mening over de wenselijkheid van een afzonderlijke strafbaarstelling herzag.5 Het was uiteindelijk haar ambtsopvolger die op 19 mei 2000 een wetsontwerp aan het parlement voorlegde.6
Wat verklaart deze koerswijziging? In de Memorie van Toelichting merkt de minister op dat de met de wet opgedane ervaringen, alsmede de ontwikkelingen die zich de voorgaande jaren hebben voorgedaan ten aanzien van criminaliteit met een financiële component, hem tot de conclusie hebben gebracht dat de helingsbepalingen niet langer in alle gevallen toereikend zijn voor de aanpak van het witwassen. Hij voegt daar aan toe dat de helingsbepalingen vergeleken met de internationale omschrijvingen van witwassen7 enkele meer en minder belangrijke lacunes vertonen die in de weg staan aan een optimale bestrijding van het witwassen.8 Vervolgens volstaat de minister echter met het benoemen van de in zijn ogen belangrijkste tekortkoming: de heler-stelerregel.9 Deze regel bemoeilijkt de witwasbestrijding in gevallen waarin de criminele opbrengsten door de witwasser zelf, of mede door hem, zijn gegenereerd. Over de ervaringen met de bestrijding van witwassen onder de herziene helingsbepalingen en de recente ontwikkelingen ten aanzien van criminaliteit met een financiële component laat de minister zich verder in zijn geheel niet uit.10
Kort samengevat is de minister dus van mening is dat de herziene helingsbepalingen niet langer voldoen als instrument ter bestrijding van het witwassen. Vormen de veronderstelde tekortkomingen van de helingsbepalingen echter de enige reden voor de minister om tot een voorstel voor een zelfstandige strafbaarstelling van witwassen te komen? Deze vraag moet ontkennend worden beantwoord. Verderop in de Memorie van Toelichting zijn namelijk een viertal gronden voor een afzonderlijke strafbaarstelling opgenomen. De minister stelt dat met de voorgestelde strafbepaling beter uitvoering wordt gegeven aan de internationale verplichtingen die met het oog op de bestrijding van witwassen op Nederland rusten. Daarbij is een zelfstandige strafbaarstelling in overeenstemming met de eigen aard van het fenomeen witwassen en deze geeft meer handvatten voor de witwasbestrijding dan de helingsbepalingen. Tot slot heeft het opnemen van een zelfstandige strafbaarstelling van witwassen tot gevolg dat de internationale rechtshulp met landen die reeds zo’n apart witwasdelict kennen vergemakkelijkt.11 In het navolgende ga ik dieper in op de vier genoemde gronden. Vervolgens beschouw ik deze in onderlinge samenhang, zodat vastgesteld kan worden welke gronden nu een doorslaggevend argument vormen om tot een zelfstandige strafbaarstelling van witwassen te komen.
4.2.1 De internationale strafbaarstellingsverplichting4.2.2 De eigen aard van witwassen en het belang van een aparte aanpak4.2.3 De heler-stelerregel4.2.4 Internationale rechtshulp4.2.5 De gronden voor de strafbaarstelling nader beschouwd