Einde inhoudsopgave
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/8.4.3
8.4.3 De introductie van een zelfstandige strafbaarstelling van crimineel bezit
Mr. F. Diepenmaat, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
Mr. F. Diepenmaat
- JCDI
JCDI:ADS382980:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Voetnoten
Voetnoten
Tevens dient te worden voorzien in een schuldvariant. Deze komt overeen met de opzetvariant, met het verschil dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het voorwerp in kwestie door misdrijf was verkregen of behouden. Verder geldt voor dit misdrijf een gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de vierde categorie. In het navolgende beperk ik mij evenwel tot de bespreking van de opzetvariant.
Zie § 8.3.
Vgl. de concept-Memorie van Toelichting, p. 2.
Concept-Memorie van Toelichting p. 1.
Concept-Memorie van Toelichting, p. 2.
Zie § 4.2.2.
Zie mijn alternatief voor de strafbaarstelling van witwassen, lid 1 sub a en b.
Vgl. § 5.3.7.
Zie mijn alternatief voor de strafbaarstelling van witwassen, lid 1 sub c.
Vgl. concept-Memorie van Toelichting p. 1-2.
Vgl. concept-Memorie van Toelichting, p. 2.
Zie § 6.2 en § 6.3.
Op dezelfde manier als waarop volgens de minister van Veiligheid en Justitie moet worden omgegaan met het voorgestelde artikel 420bis, lid 2 Sr. Vgl. concept-Memorie van Toelichting, p. 3-4.
Waarmee op grond van artikel 57, lid 2 Sr cumulatie van straffen kan plaatsvinden.
Op grond van de artikelen 55, lid 1 en 56, lid 1 Sr geldt namelijk een absorptiestelsel. Dit betekent dat alleen de strafbepaling met het zwaarste strafmaximum mag worden toegepast. Voor een uitvoerige bespreking van samenloop verwijs ik naar De Hullu 2012, p. 499-515.
Concept-Memorie van Toelichting, p. 4. Zie verder § 8.3.2.
Vgl. Borgers & Kooijmans 2015, p. 70.
Tegen de hierboven voorgestelde delictsomschrijving kan worden ingebracht dat deze afbreuk doet aan een effectieve bestrijding van misdaadgeld. De strafbaarstelling van witwassen is immers niet langer van toepassing op het verwerven, voorhanden hebben of gebruiken van de directe buit. Verder is het maar de vraag of deze strafbepaling van toepassing is op de situatie waarin onverklaarbaar vermogen wordt aangetroffen omdat niet altijd op voorhand duidelijk is of het de oorspronkelijk buit betreft of dat deze reeds is omgezet. Het feit dat een aanscherping van de witwasbepalingen onder omstandigheden in de weg staat aan het afpakken van voorwerpen die door misdrijf zijn verkregen of behouden, vormt echter geen steekhoudend argument om daarvan af te zien. Het pleit er juist voor om naast een verduidelijking en begrenzing van artikel 420bis e.v. Sr te voorzien in een zelfstandige strafbaarstelling van crimineel bezit. Ik stel voor om onder titel V van het Wetboek van Strafrecht – die ziet op misdrijven tegen de openbare orde – een strafbepaling te introduceren waarvan de opzetvariant als volgt luidt:
‘Hij die een voorwerp verwerft, voorhanden heeft of van een voorwerp gebruik maakt, terwijl hij weet dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – door enig misdrijf is verkregen of behouden, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vierde categorie.’1
Deze strafbaarstelling van crimineel bezit vertoont op onderdelen gelijkenis met het conceptvoorstel tot aanpassing van de witwaswetgeving, waarmee de minister van Veiligheid en Justitie een nieuw tweede lid wil introduceren in de artikelen 420bis en 420quater Sr.2 Dat hoeft geen verbazing te wekken, want ik onderschrijf de uitgangspunten die aan dit conceptwetsvoorstel ten grondslag liggen. Met het enkele verwerven en voorhanden hebben – en naar mijn mening ook met het gebruiken maken – van uit misdrijf afkomstige voorwerpen is reeds een wederrechtelijke situatie gegeven waartegen onder alle omstandigheden moet worden opgetreden. Met de minister van Veiligheid en Justitie ben ik van mening dat het in stand houden van deze situatie op zichzelf beschouwd namelijk een laakbare gedraging vormt die aanleiding geeft voor strafrechtelijk optreden.3 Anders dan de minister ben ik evenwel van oordeel dat deze handelingen niet onder alle omstandigheden onder de strafbaarstelling van witwassen moeten worden geschaard. Met het enkele verwerven, voorhanden hebben en gebruiken van een van misdrijf afkomstig voorwerp beantwoordt de verdachte namelijk niet per definitie aan de ratio van de witwasbepalingen. Het kan immers handelingen betreffen die geen deel uitmaken van het witwasproces of handelingen waarvan nu juist niet kan worden vastgesteld of deze deel uitmaken van een witwasproces. In het eerste geval gaat het bijvoorbeeld om de pleger van het gronddelict die gebruik maakt van de onmiddellijke opbrengst van zijn misdrijf. Het tweede geval ziet bijvoorbeeld op de situatie waarin bij een verdachte een contant geldbedrag wordt aangetroffen waarvan het niet anders kan zijn dan dat het van misdrijf afkomstig is, maar waarbij het concrete gronddelict en de pleger daarvan buiten beeld blijven. Onduidelijk is nu of het de oorspronkelijke buit betreft of dat deze reeds is omgezet.
De genoemde gevallen blijven buiten het bereik van de voorgestelde strafbaarstelling van witwassen omdat deze slechts ziet op het verwerven, voorhanden hebben en gebruiken van de middellijke buit. Daarmee is echter niet gezegd dat de verdachten in kwestie geen strafrechtelijk verwijt treft. Ik ben van oordeel dat deze handelen in strijd met de openbare orde. Het is namelijk volstrekt onwenselijk dat mensen over misdaadvermogen beschikken. Zo vormt financieel gewin de belangrijkste drijfveer voor het plegen van de meeste misdrijven en misdaadgeld wordt aangewend als ‘startkapitaal’ voor het plegen van nieuwe strafbare feiten.4 Verder gaat er een verkeerd signaal uit richting de burgers die zich wel netjes aan de regels houden indien misdaad loont. Deze komen daardoor mogelijk in de verleiding om ook strafbare feiten te plegen.5 Kortom: het verwerven, voorhanden hebben en gebruiken van criminele opbrengsten moet op ieder moment en onder alle omstandigheden kunnen worden bestraft omdat het een onrechtmatige situatie betreft die in strijd is met het algemeen belang en die gevaar kan opleveren voor de openbare orde.
Uit het bovenstaande volgt dat bij het invoeren van de strafbaarstelling van crimineel bezit niet kan worden volstaan met de strafbaarstelling van het verwerven, voorhanden hebben en gebruiken van voorwerpen die onmiddellijk van enig misdrijf afkomstig zijn. In dat geval zou de verdachte bij wie een groot contant geldbedrag wordt aangetroffen immers alsnog de dans kunnen ontspringen. Bij gebrek aan bewijs van het concrete gronddelict – waarbij niet kan worden vastgesteld of het geld de onmiddellijke of de middellijke opbrengst van enig misdrijf belichaamt – zou de verdachte eenvoudigweg de stelling kunnen innemen dat het geld weliswaar van misdrijf afkomstig is, maar dat het reeds is omgezet. Daarmee staat de officier van Justitie voor een lastig probleem omdat nu juist het bewijs daarvoor ontbreekt. Teneinde bewijsproblemen te voorkomen, pleit ik ervoor om de strafbaarstelling van crimineel bezit van toepassing te verklaren op voorwerpen die onmiddellijk of middellijk van misdrijf afkomstig zijn. Dit betekent dat het OM in het midden mag laten of het aangetroffen geld de directe of de indirecte buit betreft. Bedacht moet worden dat de openbare orde wordt bedreigd door misdaadgeld en dat het onderscheid tussen onmiddellijke en middellijke opbrengsten daarbij niet relevant is.
Kortom: met de introductie van een zelfstandige strafbaarstelling van crimineel bezit kan artikel 420bis Sr worden begrensd zonder dat daarmee afbreuk wordt gedaan aan een effectieve bestrijding van misdaadgeld. Het verwijt dat de witwasser treft is dat hij met zijn handelen een bedreiging vormt voor de financieel-economische integriteit en – in het verlengde daarvan – de maatschappelijke orde.6 Zijn handelen kan bestaan in het verbergen, verhullen, omzetten en overdragen van zowel de onmiddellijke als de middellijke buit.7 Kort gezegd betreft het handelingen die aansluiten bij de aard van witwassen en waaraan een zelfstandig wilsbesluit ten grondslag ligt.8 Zijn handelen kan tevens bestaan in het verwerven, voorhanden hebben en gebruiken, maar dan moet duidelijk blijken dat de band tussen het voorwerp en het onderliggende misdrijf reeds verwijderd is geraakt. Het verwerven, voorhanden hebben en gebruiken is dan ook alleen strafbaar als witwassen wanneer deze handelingen worden verricht met de middellijke opbrengsten van misdrijf.9 Ook hier geldt dat de witwashandeling het gevolg is van een zelfstandig wilsbesluit. De genoemde handelingen kwalificeren namelijk alleen als witwashandeling wanneer deze worden verricht met voorwerpen die reeds zijn omgezet, zodat het voltooien van het gronddelict en het verrichten van een witwashandeling niet kunnen samenvallen. Een automatische verdubbeling van strafbaarheid hoort daarmee definitief tot het verleden. Zo bezien blijft de strafbaarstelling van witwassen beperkt tot de handelingen die plaatsvinden tijdens het witwasproces en de handelingen die daartoe de opmaat vormen.
Het verwerven, voorhanden hebben en gebruiken van voorwerpen die onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn, of waarvan onduidelijk blijft of deze onmiddellijk of middellijk van misdrijf afkomstig zijn, kan vervolgens onder de strafbaarstelling van crimineel bezit worden geschaard. Daarmee kan effectief worden opgetreden tegen misdaadgeld en daar is het de minister van Veiligheid en Justitie met het conceptwetsvoorstel voor aanpassing van de witwaswetgeving uiteindelijk om te doen.10 Vanuit het oogpunt van fairlabelling dienen de genoemde handelingen ook niet als witwassen te worden aangemerkt. Het verwijt dat de verdachte treft is immers dat hij een situatie laat voortbestaan die in strijd is met de openbare orde. Daarbij past wat mij betreft een relatief laag strafmaximum omdat – zeker daar waar het gaat om het verwerven en voorhanden hebben – het maar de vraag is of aan deze handelingen een zelfstandig wilsbesluit ten grondslag ligt. Het is primair van belang dat de verboden situatie wordt beëindigd: van misdrijf afkomstige voorwerpen moeten in alle gevallen kunnen worden afgenomen.11
Aan de voorgestelde strafbaarstelling van crimineel bezit zitten echter ook een aantal haken en ogen. Allereerst zal de jurisprudentie die is gevormd over de witwasbepalingen deels van toepassing moeten worden verklaard op deze nieuwe strafbepaling die is opgenomen in een geheel andere titel in het Wetboek van Strafrecht. Vooral de in hoofdstuk VI besproken rechtspraak over de bewijsstandaard en de bewijsconstructie is daarbij van belang.12 Verder ontstaat er met de invoering van de genoemde strafbepaling een aantal samenloopsituaties waarvoor een oplossing zal moeten worden gevonden. Zo kan met de invoering van de strafbaarstelling van crimineel bezit wederom een automatische verdubbeling van strafbaarheid ontstaan. Een vervolging voor het verwerven, voorhanden hebben, en het gebruiken van een voorwerp dat onmiddellijk door eigen misdrijf is verkregen of behouden, kan immers samengaan met een vervolging voor het betreffende gronddelict. Het lijkt aangewezen dat in vervolgingsbeleid van het openbaar ministerie wordt geëxpliciteerd dat de strafbaarstelling van crimineel bezit terughoudend moet worden toegepast. Deze strafbepaling dient vooral ter voorkoming van straffeloosheid op het moment dat een veroordeling wegens het gronddelict niet mogelijk is.13 Bij een gelijktijdige berechting met het gronddelict, lijkt te moeten worden teruggegrepen op de regeling van de meerdaadse samenloop.14 Datzelfde lijkt te gelden voor de situatie waarin een verdachte wordt vervolgd voor zowel witwassen als het verwerven, voorhanden hebben of gebruiken van crimineel bezit. Met de strafbaarstelling van witwassen wordt immers een ander rechtsgoed beschermd dan met de strafbaarstelling van crimineel bezit – hetgeen alleen al blijkt uit de plaatsing in het Wetboek van Strafrecht – waarmee de eendaadse samenloop en de voortgezette handeling geen uitkomst lijken te bieden.15 In de concept-Memorie van Toelichting bij het voorstel voor aanpassing van de witwaswetgeving lanceerde de minister het idee om een alternatieve invulling te geven aan de meerdaadse samenloop. Deze komt er op neer dat de rechter bij het bepalen van de straf de bewezenverklaring van de witwashandeling niet meeweegt bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen vrijheidsstraf.16 Hierin kan een argument worden gevonden om een samenloopbepaling toe te voegen aan de strafbaarstelling van crimineel bezit, zodat een verhoging van het strafmaximum in de genoemde situaties achterwege blijft.17
Alles overziende neem ik de genoemde haken en ogen graag voor lief omdat de invoering van de strafbaarstelling van crimineel bezit het mogelijk maakt om de tekst van artikel 420bis Sr meer in lijn te brengen met de ratio van de strafbaarstelling van witwassen en tegelijkertijd effectief te blijven optreden tegen misdaadgeld. Met het schrappen van de woorden ‘onmiddellijk of’ ten aanzien van het derde type van strafbaar te stellen gedragingen wordt de strafbaarstelling van witwassen een stuk overzichtelijker voor de strafrechtstoepassing, mede omdat het belang van de kwalificatieuitsluitingsgronden aanzienlijk wordt teruggedrongen. In de kern kan nu op elk moment worden opgetreden tegen het handelen met voorwerpen die door misdrijf zijn verkregen of behouden, alleen levert dit handelen niet onder alle omstandigheden witwassen op.