De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen
Einde inhoudsopgave
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/3.5:3.5 De heler-stelerregel
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/3.5
3.5 De heler-stelerregel
Documentgegevens:
Mr. F. Diepenmaat, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
Mr. F. Diepenmaat
- JCDI
JCDI:ADS391345:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Artikel 3 van het Verdrag van Wenen laat in het midden tot wie deze strafbepaling is gericht. Kan de dader van het gronddelict zich tevens schuldig maken aan witwassen, of ziet de strafbaarstelling van witwassen enkel op derden die de pleger van het gronddelict van dienst zijn bij het doorbreken van de band tussen het wederrechtelijk verkregen vermogen en het onderliggende delict? Enerzijds voorziet artikel 3, lid 1 van het Verdrag van Wenen niet in een zogenaamde heler-stelerbepaling. Aan de hand van een dergelijke bepaling kunnen staten bepalen dat de in artikel 3, lid 1 genoemde strafbare feiten niet van toepassing zijn op de personen die het gronddelict hebben begaan. Anderzijds laat de formulering van artikel 3, lid 1 evenmin toe dat een verdragsrechtelijke verplichting wordt afgeleid om ook de dader van het gronddelict onder de strafbaarstelling van witwassen te brengen.1
In de witwasrichtlijnen van de Europese Unie wordt evenmin een helerstelerregel aangetroffen. Ook hier geldt evenwel dat daarmee nog niet is gezegd dat de pleger van het gronddelict per definitie als witwasser moet worden aangemerkt wanneer hij handelingen met zijn buit verricht. Steun voor deze opvatting kan worden gevonden in de totstandkomingsgeschiedenis van de derde witwasrichtlijn. Bij de totstandkoming van deze richtlijn werd voorgesteld om expliciet in artikel 1, lid 2 sub c op te nemen dat ook de pleger van het gronddelict kan worden aangemerkt als witwasser.2 Dit amendement werd uiteindelijk afgewezen. De vraag of de pleger van het gronddelict zich tevens kan schuldig maken aan het witwassen van zijn eigen buit is op basis van de genoemde richtlijnen dan ook niet eenvoudig te beantwoorden.
Voor de aangehaalde verdragen van de Raad van Europa ligt dit anders. Zo stelt artikel 6, lid 2 sub b van het Verdrag van Straatsburg dat lidstaten mogen bepalen dat de in het eerste lid genoemde strafbare feiten niet van toepassing zijn op de personen die het gronddelict hebben begaan.3 Deze bepaling is ingevoegd om tegemoet te komen aan staten wier strafrecht dergelijke bestraffing niet toelaat. Gedacht kan worden aan de situatie waar witwassen is opgenomen als zuiver begunstigingsdelict. In deze situatie is het niet mogelijk om de dader van het gronddelict tevens te vervolgen voor het delict witwassen. Lidstaten die hun strafbaarstelling van witwassen bijvoorbeeld hebben geënt op het misdrijf heling, sluiten de dader van het gronddelict dan ook uit als dader van het delict witwassen. Voorts kan worden opgemerkt dat met het invoegen van deze bepaling het risico op dubbele bestraffing van hetzelfde feit aanzienlijk wordt verlaagd.4 Hier kan tegenin worden gebracht dat het met het oog op internationale criminaliteitsbestrijding juist wenselijk kan zijn dat de dader van het gronddelict tevens bestraft kan worden voor het witwassen van zijn eigen opbrengsten. Dit doet zich met name voelen in situaties waar het gronddelict in een andere staat is gepleegd dan de staat waar de witwashandelingen zich afspelen. In een dergelijke situatie heeft de laatstgenoemde staat veelal geen rechtsmacht ten aanzien van het gronddelict (dit misdrijf heeft zich immers op het grondgebied van eerstgenoemde staat afgespeeld). Maar de laatstgenoemde staat kan nu ook niet optreden tegen het witwassen (op zijn grondgebied) indien zijn wetgeving niet toelaat dat de dader van het gronddelict tevens bestraft kan worden voor het delict witwassen.5
Kortom: uit de besproken internationale instrumenten kan niet meer worden afgeleid dan dat de strafbaarstelling van witwassen van toepassing kan worden verklaard op de pleger van het gronddelict, maar dat een verplichting daartoe ontbreekt. Op deze plaats wijs ik vast vooruit naar hoofdstuk 5. Daar ga ik specifiek in op de vraag of het enkele verwerven en voorhanden hebben van de eigen buit onder alle omstandigheden witwassen oplevert naar Nederlands recht. Daarbij plaats ik de door de Hoge Raad gekozen oplossing in het licht van de hierboven besproken verdragen en witwasrichtlijnen.6