De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen
Einde inhoudsopgave
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/5.6.2:5.6.2 Kunnen in het buitenland gepleegde misdrijven het gronddelict van witwassen zijn?
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/5.6.2
5.6.2 Kunnen in het buitenland gepleegde misdrijven het gronddelict van witwassen zijn?
Documentgegevens:
Mr. F. Diepenmaat, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
Mr. F. Diepenmaat
- JCDI
JCDI:ADS384181:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Zie Kamerstukken I 2000-2001, 27 159, nr. 288a, p. 4 waar de internationale aspecten van het witwassen aan de orde komen.
Straatsburg, 8 november 1990, Trb. 1990, 172.
Zie Kamerstukken II 1990-2000, 27 159, nr. 3, p. 1-4.
Zie Kristen 2010, p. 149.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Bij in het buitenland gepleegde misdrijven is de complicatie niet gelegen in het feit dat deze niet vervolgbaar zijn vanwege vervolgingsbeletselen, maar juist in het feit dat deze niet vervolgbaar zijn in Nederland. De Nederlandse strafwet is daarop immers niet van toepassing. Stel dat er in Nederland witwashandelingen zijn verricht ten aanzien van een voorwerp dat afkomstig is uit een misdrijf dat bijvoorbeeld in Frankrijk is gepleegd. Kan de verdachte dan voor witwassen worden vervolgd? De uitdrukking ‘enig misdrijf’ zegt niets over de plaats waar dat misdrijf is gepleegd. Daarbij volgt uit de parlementaire geschiedenis niet expliciet dat in het buitenland gepleegde misdrijven niet onder het bereik van artikel 420bis Sr vallen.1 Artikel 6, lid 2 van het Verdrag van Straatsburg (1990) bepaalt dat niet ter zake doet of het gronddelict onder de rechtsmacht van de aangesloten staat valt.2 Aangezien met de strafbaarstelling van witwassen wordt beoogd uitvoering te geven aan dit verdrag,3 kunnen in het buitenland gepleegde misdrijven als gronddelict van witwassen worden aangemerkt.
Aangezien witwastrajecten regelmatig internationale vertakkingen kennen, ligt het ook niet voor de hand om de categorie van gronddelicten te beperken tot de misdrijven die op Nederlands grondgebied zijn gepleegd. Dit zou immers betekenen dat de strafbaarstelling van witwassen in veel gevallen buiten toepassing blijft. De eenvoudige verplaatsing van het van misdrijf afkomstige voorwerp naar een ander land zou in dat kader volstaan om te ontsnappen aan een veroordeling ter zake van witwassen. Om bij het geschetste voorbeeld te blijven: de enkele verplaatsing van het van misdrijf afkomstige voorwerp vanuit Frankrijk naar Nederland zou er voor zorgen dat de verdachte hier te lande straffeloos over zijn opbrengst zou kunnen beschikken. Met het oog op de rechtsgoederen die met de strafbaarstelling van witwassen worden beschermd – de integriteit in het financiële en economische verkeer en de maatschappelijke orde – is het dan ook moeilijk voor te stellen dat de categorie van gronddelicten van witwassen beperkt zou moeten blijven tot die misdrijven die op Nederlands grondgebied zijn gepleegd. Met het oog op de beschermde rechtsgoederen maakt het immers geen verschil of de opbrengsten uit een Frans of uit een Nederlands misdrijf worden witgewassen. Van beide situaties gaat immers een dreiging uit voor de financieel-economische integriteit en beide hebben een corrumperende werking in de samenleving.4