De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen
Einde inhoudsopgave
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/5.8.2.1:5.8.2.1 De begrenzing door de Hoge Raad nader belicht
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/5.8.2.1
5.8.2.1 De begrenzing door de Hoge Raad nader belicht
Documentgegevens:
Mr. F. Diepenmaat, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
Mr. F. Diepenmaat
- JCDI
JCDI:ADS389029:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In dit arrest aanvaardt de Hoge Raad wederom een kwalificatieuitsluitingsgrond. Uit de wettekst en de wetsgeschiedenis vloeit voort dat elke vermenging van misdaadgeld met een op legale wijze verkregen geldbedrag tot gevolg heeft dat het gehele geldbedrag kan worden aangemerkt als voorwerp in de zin van artikel 420bis Sr. Voorts volgt daaruit dat bijvoorbeeld een gestolen voorwerp, ook nadat het vele malen op bonafide wijze van eigenaar is gewisseld, van misdrijf afkomstig blijft.1 Desondanks kan het handelen met deze voorwerpen niet onder alle omstandigheden als witwassen worden aangemerkt. In situaties waarin het illegale deel van een vermogen gering is en in situaties waarin de band met het onderliggende misdrijf door vervolgtransacties onduidelijk is geworden, levert het handelen daarmee geen witwassen op. Met deze begrenzing voorkomt de Hoge Raad enerzijds dat het handelsverkeer onevenredig wordt belemmerd, terwijl hij anderzijds geen beperking aanbrengt in de categorie van voorwerpen die kunnen worden witgewassen.
De Hoge Raad geeft in dit arrest een opsomming van de omstandigheden waaronder het handelen met een voorwerp dat – gedeeltelijk en/of middellijk – van misdrijf afkomstig is niet als witwassen kan worden aangemerkt. Daarvan is bijvoorbeeld sprake wanneer de uit misdrijf afkomstige inbreng in het vermogen absoluut of relatief gering is. Dit betekent dat deze kwalificatieuitsluitingsgrond met succes kan worden ingeroepen wanneer de hoeveelheid misdaadgeld op zichzelf beperkt is, alsook wanneer deze hoeveelheid groot is maar in verhouding tot het totale vermogen gering. Verder noemt de Hoge Raad de omstandigheid dat de vermenging in een ver verleden heeft plaatsgevonden, de vermenging slechts incidenteel was en het vermogen in de tussentijd een groot aantal veranderingen heeft ondergaan. In rechtsoverweging 3.6.3 brengt de Hoge Raad dus een begrenzing aan in het toepassingsbereik van de strafbaarstelling van witwassen, maar hij werkt de genoemde omstandigheden niet verder uit. Daarmee laat het hoogste rechtscollege ruimte voor rechtsontwikkeling in de feitenrechtspraak. Zo blijft bijvoorbeeld in het midden wanneer een uit misdrijf afkomstig voorwerp een geringe waarde vertegenwoordigt in het nieuw gevormde vermogen. Gaat het daarbij om objectieve criteria of om wat de verdachte redelijkerwijze mocht menen?2 Voorts wordt niet duidelijk wat moet worden verstaan onder een groot tijdsverloop, het incidentele karakter van de vermenging en een groot aantal of bijzondere veranderingen in het vermogen.3 Kortom: toekomstige rechtspraak zal moeten uitwijzen welk gewicht aan de bovengenoemde omstandigheden wordt toegekend en op welke manier deze worden ingevuld.
Aan de hand van dit arrest wordt evenwel duidelijk dat het toepassingsbereik van artikel 420bis Sr in de toekomst verder kan worden begrensd. De Hoge Raad merkt namelijk op dat de gegeven opsomming van omstandigheden waaronder het handelen van de verdachte geen witwassen oplevert niet limitatief is.4 Hij wijst daarbij expliciet op het feit dat witwassen in de praktijk in vele varianten kan plaatsvinden en dat deze zich op voorhand niet laten overzien. Met deze kwalificatieuitsluitingsgrond speelt het hoogste rechtscollege daarop in, nu daaraan eenvoudig nieuwe omstandigheden kunnen worden toegevoegd.