De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen
Einde inhoudsopgave
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/8.6:8.6 Besluit
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/8.6
8.6 Besluit
Documentgegevens:
Mr. F. Diepenmaat, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
Mr. F. Diepenmaat
- JCDI
JCDI:ADS387846:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In 2006 schatten Unger c.s. dat in Nederland jaarlijks een bedrag van tussen de 18 en 25 miljard euro wordt witgewassen.1 Op basis van meer recente gegevens komen Soudijn en Akse in 2012 tot de conclusie dat dit bedrag enigszins naar beneden moet worden bijgesteld. Zij stellen dat sprake is van een totaalbedrag van ongeveer 17 miljard euro. Tegelijk merken zij op dat eerder een symbolische dan een realistische betekenis aan de genoemde bedragen moet worden toegekend omdat het fenomeen witwassen lastig af te bakenen is en er maar weinig betrouwbare gegevens beschikbaar zijn over de opbrengsten van misdaad.2 Beide onderzoeken laten evenwel zien dat er in Nederland grote geldbedragen worden witgewassen waartegen het bedrag van 100 miljoen euro dat in 2018 via het strafrecht moet worden afgenomen wel erg schril afsteekt.3 We kunnen ons dan ook afvragen of de huidige aanpak van witwassen wel vruchten afwerpt.
Uit de gepubliceerde rechtspraak blijkt dat de witwasgedragingen waarvoor in de praktijk wordt vervolgd, veelal niet overeenstemmen met het beeld van het op uitgekiende wijze heimelijk wegsluizen van grote sommen geld.4 Het betreft veelal juist zaken waarin de pleger van het gronddelict zijn buit aanwendt voor zijn dagelijkse levensonderhoud of deze slechts voorhanden heeft en zaken waarin verdachten beschikken over onverklaarbaar vermogen.5 De strafbaarstelling van witwassen wordt daarmee instrumenteel gemaakt aan het afnemen van criminele opbrengsten. Met een veroordeling wegens witwassen – die gepaard gaat met het afnemen van het uit misdrijf afkomstige voorwerp – wordt namelijk een belangrijke stimulans voor het plegen van profijtgerichte misdrijven weggenomen. Tegelijk wordt daarmee het benodigde startkapitaal voor nieuwe strafbare feiten weggenomen en wordt een duidelijk signaal afgegeven aan zowel de potentiële pleger van dergelijke misdrijven als de burger die zich netjes aan de regels houdt. Kort gezegd wordt de maatschappelijke orde beschermd indien misdaad niet loont, maar de vraag is of de strafbaarstelling van witwassen louter met dit doel is opgenomen in het Wetboek van Strafrecht.
In het licht van de ratio van de strafbaarstelling van witwassen – die ziet op het beschermen van de financieel-economische integriteit en de maatschappelijke orde door tegen te gaan dat misdaadgeld ongestraft de legale economie kan bereiken – is de wettekst wat te ruim uitgevallen. De Hoge Raad heeft vervolgens op onderdelen een begrenzing aangebracht door te voorzien in kwalificatieuitsluitingsgronden. Dit vormde voor de minister van Veiligheid en Justitie uiteindelijk de aanleiding om een conceptwetsvoorstel in consultatie te brengen waarin hij de reikwijdte van de witwasbepalingen wederom wil verruimen. Kort gezegd kan het handelen met misdaadgeld daarmee op elk moment en onder alle omstandigheden onder de strafbaarstelling van witwassen worden geschaard. Naar mijn mening moet de aanpassing van de witwaswetgeving nu juist worden aangegrepen om de rechtspraak van de Hoge Raad over te nemen in de delictsomschrijving en daarmee de wettekst meer in lijn te brengen met de onderliggende ratio.
Dit betekent overigens niet dat de verdachten tegen wie de strafbaarstelling van witwassen op dit moment veelal wordt ingezet – te weten: plegers van gronddelicten die handelen met hun eigen buit en verdachten die beschikken over onverklaarbaar vermogen – vrijuit gaan. Zo kunnen verdachten worden vervolgd ter zake van het onderliggende misdrijf en bij een veroordeling daarvoor kan het wederrechtelijk verkregen vermogen op die grond worden afgenomen. Verder kunnen niet-strafrechtelijke interventies worden ingezet, waarbij bijvoorbeeld kan worden gedacht aan het opleggen van boetes door de fiscus en het terugvorderen van uitkeringen en subsidies door het openbaar bestuur. Tot slot blijft het daarnaast mogelijk om verdachten te vervolgen wegens witwassen, mits zij een actieve witwashandeling hebben verricht of het voorhanden hebben van het van misdrijf afkomstige voorwerp daadwerkelijk heeft bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de werkelijke herkomst daarvan. Slechts in één situatie dreigt een verdachte vrijuit te gaan. Het betreft de situatie waarin het aannemelijk is dat de verdachte over zijn eigen buit beschikt, maar waarbij onvoldoende bewijs van het gronddelict bestaat en de verdachte de voorwerpen in kwestie slechts voorhanden heeft. Deze verdachte ontsnapt nu aan een veroordeling voor zowel het gronddelict als witwassen. Dit betekent echter niet dat de strafbaarstelling van witwassen moet worden verruimd. Ik pleit voor de introductie van een zelfstandige strafbaarstelling van crimineel bezit.
Bij de toepassing van de witwasbepalingen moet worden gericht op zaken waarin de financieel-economische integriteit en de maatschappelijke orde worden bedreigd doordat misdaadgeld van een ogenschijnlijk legale herkomst wordt voorzien. Dit betekent dat moet worden doorgerechercheerd naar witwasprocessen en witwasstructuren en dat geldstroomonderzoek moet worden verricht. Kort gezegd moeten de schaarse opsporings- en vervolgingscapaciteit worden ingezet in die zaken waarin criminelen daadwerkelijk een positie proberen te verwerven in sectoren van de legale economie en niet in zaken waarin misdaadgeld wordt aangewend voor de dagelijkse boodschappen. Aan de hand van rapportages op basis van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit en de Criminaliteitsbeeldanalyse Witwassen kunnen de voornaamste witwasrisico’s voor Nederland namelijk in kaart worden gebracht. Verder worden in 2015 de eerste resultaten verwacht van de National Risk AssessmentWitwassen, waarmee structureel inzicht wordt verkregen in de sectoren die kwetsbaar zijn om voor witwasdoeleinden te worden misbruikt.6 Daarnaast moet worden opgemerkt dat de belangrijkste knelpunten bij de bestrijding van witwassen zijn opgelost. Sinds 2008 is namelijk geïnvesteerd in het vergroten van de capaciteit, deskundigheid en de mogelijkheden tot informatie-uitwisseling bij de organisaties die betrokken zijn bij de bestrijding van witwassen. Verder bestaan er inmiddels samenwerkingsverbanden waarbinnen overheidsorganisaties samen optrekken bij de aanpak van witwassen. Het is zaak om daadwerkelijk prioriteit toe te kennen aan deze zogenaamde geïntegreerde aanpak, om daarmee te voorkomen dat samenwerkingsverbanden alleen op papier bestaan. Bij de opsporing en vervolging moet niet langer worden gericht op de zaken die – als gevolg van de ruime delictsomschrijving en de ruime bewijsrechtelijke mogelijkheden – eenvoudig kunnen worden aangepakt, maar juist op de zaken die gezien de ratio van deze strafbepaling de aandacht verdienen. De strafbaarstelling van witwassen moet worden ingezet tegen criminelen die met hun misdaadgeld de legale economie proberen te bereiken en de facilitators die hen daarbij behulpzaam zijn.
Het voorgaande geeft aanleiding tot drie cumulatief geldende aanbevelingen:
Ten eerste dient de op handen zijnde wijziging van de witwaswetgeving te worden aangegrepen om de wettekst te verbeteren. Deze kan duidelijker worden vormgegeven door de zinsnede ‘afkomstig is uit enig misdrijf’ te vervangen door de woorden ‘door enig misdrijf verkregen of behouden’. Daarmee wordt tot uitdrukking gebracht dat de strafbaarstelling van witwassen zowel van toepassing is op de directe vermogensaanwas als op de besparing van kosten die het gevolg is van het voltooien van een profijtgericht misdrijf. Verder dient het toepassingsbereik van artikel 420bis Sr te worden begrensd door het schrappen van de woorden ‘onmiddellijk of’ ten aanzien van een drietal handelingen, namelijk het verwerven, voorhanden hebben en gebruiken. De automatische verdubbeling van strafbaarheid behoort daarmee tot het verleden en ook blijft onverklaarbaar vermogen onaangetast indien niet wordt vastgesteld dat het de middellijke opbrengst van misdrijf betreft. Aan de hand van deze twee ingrepen in de wettekst vindt de rechtspraak van de Hoge Raad zijn weerslag in de delictsomschrijving. Deze sluit daarmee beter aan bij de ratio van de strafbepaling, nu het toepassingsbereik beperkt blijft tot de handelingen die plaatsvinden tijdens het witwasproces of die daartoe de opmaat vormen.
Ten tweede dient te worden voorzien in een zelfstandige strafbaarstelling van crimineel bezit. Deze bepaling kan worden opgenomen in titel V van het Wetboek van Strafrecht, waarin de misdrijven tegen de openbare orde zijn opgesomd. Het verwerven, voorhanden hebben en gebruiken van voorwerpen die onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn, of waarvan onduidelijk blijft of deze onmiddellijk of middellijk van misdrijf afkomstig zijn, worden onder de strafbaarstelling van crimineel bezit geschaard. Met de introductie van deze strafbepaling kan artikel 420bis Sr worden begrensd zonder dat daarmee afbreuk wordt gedaan aan een effectieve bestrijding van misdaadgeld. Voorop staat namelijk dat op elk moment kan worden opgetreden tegen het handelen met voorwerpen die door misdrijf zijn verkregen of behouden, alleen levert dit handelen niet onder alle omstandigheden witwassen op.
Tot slot dient de toepassing van art. 420bis Sr meer in lijn te worden gebracht met de ratio van deze strafbepaling. Daartoe moet worden gericht op zaken waarin de financieel-economische integriteit en de maatschappelijke orde worden bedreigd doordat misdaadgeld van een ogenschijnlijk legale herkomst wordt voorzien. Dit betekent dat moet worden doorgerechercheerd naar witwasprocessen en witwasstructuren en dat geldstroomonderzoek moet worden verricht. Bij de opsporing en vervolging moet dan ook niet langer worden gericht op de zaken die – als gevolg van de ruime delictsomschrijving en de ruime bewijsrechtelijke mogelijkheden – eenvoudig kunnen worden aangepakt, maar juist op de zaken waarvoor de strafbaarstelling van witwassen ooit is opgenomen in het Wetboek van Strafrecht. Artikel 420bis Sr moet worden ingezet tegen criminelen die met hun misdaadgeld de legale economie proberen te bereiken en de facilitators die hen daarbij behulpzaam zijn.