De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen
Einde inhoudsopgave
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/5.3.4:5.3.4 Een begrenzing door de Hoge Raad
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/5.3.4
5.3.4 Een begrenzing door de Hoge Raad
Documentgegevens:
Mr. F. Diepenmaat, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
Mr. F. Diepenmaat
- JCDI
JCDI:ADS384179:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In zijn arrest van 26 oktober 2010 benadrukt de Hoge Raad dat ook de pleger van het gronddelict wegens witwassen kan worden veroordeeld en dat het enkele voorhanden hebben van een van misdrijf afkomstig voorwerp als witwashandeling heeft te gelden.1 Dat betekent echter niet dat de pleger van een profijtgericht misdrijf zich onder alle omstandigheden schuldig maakt aan witwassen wanneer hij als gevolg van het voltooien van zijn misdrijf een voorwerp voorhanden heeft. De Hoge Raad merkt op dat:
‘uit de wetsgeschiedenis volgt dat de strafbaarstelling van witwassen strekt ter bescherming van de aantasting van de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde, dat witwassen een veelomvattend, maar ook te begrenzen fenomeen is, en dat ook in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht “om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen”’.2
Vervolgens brengt de Hoge Raad een begrenzing aan in het toepassingsbereik van deze strafbepaling. Indien vaststaat dat het enkele voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, dan kan die gedraging niet als witwassen worden aangemerkt.
5.3.4.1 De begrenzing door de Hoge Raad nader belicht5.3.4.2 Aanknopingspunten voor deze begrenzing5.3.4.3 Kritiek