De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen
Einde inhoudsopgave
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/6.1.1:6.1.1 Achtergrondschets
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/6.1.1
6.1.1 Achtergrondschets
Documentgegevens:
Mr. F. Diepenmaat, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
Mr. F. Diepenmaat
- JCDI
JCDI:ADS391346:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Zie bijvoorbeeld HR 7 oktober 2008, NJ 2009, 94, m.nt. Borgers en HR 26 oktober, NJ 2010, 655, m.nt. Keijzer.
HR 5 september 2006, NJ 2006, 612, m.nt. Borgers.
Vgl. Schaap 1999, p. 423
Zie Buruma 2007, p. 28.
Zie Frielink 1990, p. 1.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Uit artikel 420bis Sr volgt dat een verdachte kan worden veroordeeld wegens witwassen wanneer komt vast te staan dat hij heeft gehandeld met een voorwerp waarvan hij weet dat het – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf. Naast de witwashandeling zelf – die in de regel de aanleiding vormt voor het opsporingsonderzoek en om die reden dus al snel kan worden aangenomen – zal het schuldverband moeten worden bewezen. Dit betekent dat de officier van Justitie feiten en omstandigheden moet aandragen waaruit volgt dat het voorwerp in kwestie een criminele herkomst heeft en dat de verdachte daarvan op de hoogte was. Op het eerste gezicht lijkt dat niet ingewikkeld. In hoofdstuk 5 kwam reeds een aantal situaties aan de orde waarin het gronddelict bekend was en waarbij de wetenschap van de verdachte eenvoudig kon worden afgeleid uit de feiten en omstandigheden van het concrete geval. Het ging daarbij onder meer om plegers van misdrijvendie handelingen verrichten met hun eigen buit1 en om een derde die naliet afstand te doen van een besmette erfenis.2
In de praktijk worden witwasonderzoeken echter veelal gestart naar aanleiding van een vermoede witwashandeling, terwijl directe aanwijzingen over het onderliggende misdrijf juist ontbreken. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een geldkoerier die met aanzienlijke hoeveelheden contant geld wordt aangetroffen op luchthaven Schiphol of aan een persoon die op grote schaal money transfers verricht bij een geldtransactiekantoor. In dergelijke gevallen laat het voorwerp in kwestie zich niet eenvoudig herleiden tot het onderliggende misdrijf. Het genusgoed geld geeft daarvoor op zichzelf geen aanwijzingen.3 Anders dan bij het aantreffen van een vuurwapen of een partij drugs, ligt aan het aantreffen van een ongebruikelijke hoeveelheid geld immers niet noodzakelijkerwijs een misdrijf ten grondslag.4 Daarbij gaat het bij witwassen niet zelden om de opbrengsten van profijtgerichte misdrijven die met de instemming van alle betrokkenen zijn gepleegd, zoals corruptie of drugshandel. Het is niet eenvoudig om aanknopingspunten voor de criminele herkomst van het geld te vinden wanneer de gepleegde misdrijven aan het zicht onttrokken zijn, deze weinig of geen sporen nalaten en er geen aangifte van wordt gedaan.5 De vraag is nu of ook in deze situaties – waar een directe band tussen het aangetroffen voorwerp en het onderliggende misdrijf ontbreekt – een veroordeling wegens witwassen kan volgen.