De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen
Einde inhoudsopgave
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/5.3.1:5.3.1 Achtergrondschets
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/5.3.1
5.3.1 Achtergrondschets
Documentgegevens:
Mr. F. Diepenmaat, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
Mr. F. Diepenmaat
- JCDI
JCDI:ADS389023:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Daarbij geldt natuurlijk wel het vereiste dat deze verdachte daadwerkelijk op de hoogte is van de criminele herkomst van het voorwerp.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Uit de delictsomschrijving in artikel 420bis, lid 1 Sr blijkt dat de categorie van witwashandelingen zeer ruim is vormgegeven. Onder sub a zijn immers de handelingen verbergen en verhullen opgenomen en onder sub het verwerven, voorhanden hebben, overdragen, omzetten en gebruik maken. Aan de hand van deze strafbepaling kan op elk willekeurig moment worden opgetreden tegen een verdachte die handelt ten aanzien van een voorwerp dat van misdrijf afkomstig is.1 Verder kan artikel 420bis Sr worden ingezet tegen een ruime kring van personen. Met de introductie van de strafbaarstelling van witwassen heeft de wetgever immers beoogd de heler-steler-regel te doorbreken. Dit betekent dat naast een derde – die met het oog op witwassen reeds onder de herziene helingsbepalingen kon worden vervolgd – ook de pleger van het gronddelict zelf wegens witwassen kan worden vervolgd.
Leidt een combinatie van het opnemen van de derde categorie witwashandelingen – bestaande uit het verwerven, bezitten en gebruiken – in de delictsomschrijving en de doorbreking van de heler-steler-regel echter onder alle omstandigheden tot strafbaarheid wegens witwassen? Dit zou namelijk betekenen dat een automatische verdubbeling van strafbaarheid ontstaat. Volgens de wettekst maakt de pleger van een profijtgericht misdrijf zich met het voltooien daarvan reeds schuldig aan witwassen. Op dat moment heeft hij immers een voorwerp voorhanden waarvan hij weet dat het van misdrijf afkomstig is. In het navolgende wordt achtereenvolgens onderzocht hoe de minister, het openbaar ministerie en de rechter oordelen over de mogelijkheid van een automatische verdubbeling van strafbaarheid.