De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen
Einde inhoudsopgave
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/8.1.1:8.1.1 Achtergrondschets
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/8.1.1
8.1.1 Achtergrondschets
Documentgegevens:
Mr. F. Diepenmaat, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
Mr. F. Diepenmaat
- JCDI
JCDI:ADS387842:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Zie de paragrafen 5.3.5, 5.3.7, 5.3.8 en 5.4.1.
Zie de paragrafen 5.2.1 en 5.7.4.
Doorenbos & Backx 2014, p. 779-780.
Kooijmans 2014, p. 419.
Soudijn & Akse 2012, p. 157-158.
Faber & Van Heel 2013, p. 10.
Algemene Rekenkamer 2014, p. 9-10. Bijlage bij Kamerstukken II 2013-2014, 31 477, nr. 6.
Zie Soudijn & Akse 2012, p. 158.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen kent naar de letter een ruim toepassingsbereik. Onder omstandigheden zijn daar gedragingen onder begrepen die niets van doen hebben met het verhullen en het rechtvaardigen van de herkomst van uit misdrijf afkomstige voorwerpen. Dit bracht de Hoge Raad ertoe om het toepassingsbereik van de witwasbepalingen aan de hand van kwalificatieuitsluitingsgronden te begrenzen.1 Voorts heeft de Hoge Raad het toepassingsbereik van de witwasbepalingen op enkele punten verduidelijkt. Kort gezegd kende hij daarbij een precieze betekenis toe aan enkele begrippen die in de praktijk voor meerdere uitleg vatbaar bleken.2 Zonder overdrijven kan dan ook worden gesteld dat het huidige toepassingsbereik van de strafbaarstelling van witwassen in belangrijke mate door het hoogste rechtscollege is bepaald. Tegelijk moet worden opgemerkt dat daarmee het uiterste wordt gevergd van de Hoge Raad voor wat het zijn rechtsvormende taak betreft.3 In zijn artikel met de treffende titel ‘Witwassen: communicatie tussen rechter en wetenschap, maar waar is de wetgever?’ constateert Kooijmans dat de Hoge Raad met het aanvaarden van een kwalificatieuitsluitingsgrond optreedt als wetgever-plaatsvervanger. Hij voegt daar een belangrijke opmerking aan toe: ‘dat zou de echte wetgever zich moeten aantrekken’.4
Verder werd in het vorige hoofdstuk duidelijk dat het bij de huidige toepassing van de strafbaarstelling van witwassen veelal niet gaat om zaken waarin de criminele herkomst van een voorwerp wordt verhuld om daar een ogenschijnlijk legale herkomst voor in de plaats te stellen. Waar het op neerkomt is dat bij de opsporing en vervolging van witwassen eenvoudig gebruik wordt gemaakt van de ruim uitgevallen delictsomschrijving en de ruime bewijsrechtelijke mogelijkheden. Een eenzijdige toepassing van de strafbaarstelling van witwassen is echter niet zonder gevaren. Daarmee ontstaat het risico dat langzaam de greep op de ‘bovenkant’ wordt verloren: de boeven die met hun buit daadwerkelijk de legale economie proberen te bereiken en de dienstverleners die hen daarbij behulpzaam zijn.
In de Criminaliteitsbeeldanalyse Witwassen 2012 wordt ervoor gewaarschuwd dat de financiële doelstelling van het Programma Afpakken – een incassoresultaat van 100 miljoen euro vanaf 2018 – het kwalitatieve onderzoek naar witwassen niet bevordert.5 Wanneer het doel de middelen heiligt, is het immers niet ondenkbaar dat daadwerkelijk gebruik wordt gemaakt van de ruime mogelijkheden van artikel 420bis ev. Sr om zo met een minimale inspanning een maximaal resultaat te boeken.6 Tegelijkertijd vermindert daarmee echter het zicht op de herkomst van criminele voorwerpen, criminele samenwerkingsverbanden, internationale vertakkingen, betrokken financiële dienstverleners en het gebruik van rechtspersonen.Soudijn & Akse 2012, p. 158. De opstellers van de Criminaliteitsbeeldanalyse waarschuwen dan ook voor een kennisvacuüm, wat op den duur kan leiden tot een handhavingsvacuüm. Met een eenzijdige toepassing van de strafbaarstelling van witwassen gaat het zicht op de gebruikte witwasconstructies en de personen die daarbij betrokken zijn namelijk verloren. In het rapport ‘Bestrijden witwassen: stand van zaken 2013’ van de Algemene Rekenkamer dat op 6 maart 2014 aan de Tweede Kamer werd aangeboden, wordt de conclusie getrokken dat de ministers van Financiën en van Veiligheid en Justitie geen inzicht hebben in de voornaamste witwasrisico’s voor Nederland.7 Kort gezegd hebben zij geen inzicht in waar en hoe precies wordt witgewassen. Het is dan ook zaak in de praktijk meer evenwicht te vinden tussen ‘korteklapzaken’ – waarbij de focus ligt op het voorhanden hebben van uit misdrijf afkomstige voorwerpen – en zaken waarbij wordt doorgerechercheerd naar de onderliggende witwasprocessen en witwasstructuren.8