Einde inhoudsopgave
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/5.3.2
5.3.2 Een overzicht van de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel
Mr. F. Diepenmaat, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
Mr. F. Diepenmaat
- JCDI
JCDI:ADS391351:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Voetnoten
Voetnoten
Kamerstukken II 1999-2000, 27 159, nr. 3, p. 6-7.
Kamerstukken II 1999-2000, 27 159, nr. 3, p. 14-17.
In dezelfde periode worden ook in de literatuur kanttekeningen geplaatst bij de reikwijdte van artikel 420bis Sr. Zie bijvoorbeeld Schalken 1999, Van Duyne & Van der Landen 1999 en Groenhuijsen & Van der Landen 2000.
Kamerstukken II 1999-2000, 27 159, nr. 5, p. 10. Aangezien de Verdragen van Wenen (1988) en Straatsburg (1990) de mogelijkheid bieden om van het opnemen van de derde categorie van handelingen in de strafbaarstelling van witwassen af te zien, moet de minister hier doelen op de verplichtingen die voortvloeien uit de eerste witwasrichtlijn.
Handelingen II 2000-2001, 59, p. 4237. Dit maak ik althans op uit de woorden van de minister, daar waar hij stelt dat verduistering een geheel ander belang beoogt te beschermen dan witwassen.
Handelingen II 2000-2001, 59, p. 4238.
Kamerstukken I 2001-2002, 27 159, nr. 33a, p. 2.
In de toelichting op het wetsvoorstel wordt geen aandacht besteed aan de mogelijkheid van een automatische verdubbeling van strafbaarheid. De minister staat stil bij de doorbreking van de heler-stelerregel1 en hij bespreekt de verschillende delictsbestanddelen uitvoerig.2 Op de gevolgen van een combinatie van beide gaat hij echter niet in. Het uiteindelijke toepassingsbereik van de strafbepaling blijft onbesproken. Pas tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel wordt daadwerkelijk aandacht besteed aan de vraag of de pleger van een profijtgericht misdrijf zich met het voltooien daarvan reeds schuldig maakt aan witwassen.3 Het zijn leden van de Tweede Kamer die aan de hand van een tweetal voorbeelden aandacht vragen voor het (te ruime) toepassingsbereik van artikel 420bis Sr.
In het eerste voorbeeld staat een fietsendief centraal. In het Verslag van de vaste commissie voor Justitie van de Tweede Kamer stellen de leden van de VVD-fractie namelijk de vraag aan de orde of de fietsendief die wegrijdt op het zojuist door hemzelf gestolen rijwiel tevens schuldig is aan witwassen.4 De minister stelt dat de doorbreking van de heler-stelerregel inderdaad met zich meebrengt dat de dief voor zowel het gronddelict als voor witwassen kan worden vervolgd en veroordeeld. Hij vervolgt:
‘Dit zou in theorie ook kunnen gelden voor de opgevoerde fietsendief. Hoewel dit niet als een typisch geval van witwassen kan worden beschouwd, moet worden vastgesteld dat de internationale strafbaarstellingsverplichtingen zich naar de letter ook dit soort gevallen uitstrekken.’5
Tijdens de algemene beraadslaging in de Tweede Kamer wordt het tweede voorbeeld naar voren gebracht. Kamerlid Dittrich van de D’66-fractie vraagt zich af of met de voorgestelde formulering van de strafbaarstelling van witwassen geen overlap met andere bepalingen in het Wetboek van Strafrecht wordt veroorzaakt. Hij illustreert zijn vraag aan de hand van een voorbeeld waarin een museumconservator allerlei tekeningen en prenten mee naar huis neemt met de bedoeling deze te verkopen. In een dergelijk geval maakt de conservator zich schuldig aan verduistering, zoals omschreven in artikel 321 Sr. Tegelijk is ook artikel 420bis Sr van toepassing. Volgens Dittrich is het namelijk zo dat de conservator de herkomst en de vervreemding van het voorwerp verbergt of verhult, terwijl hij weet dat het afkomstig is van enig misdrijf. 34 De minister erkent dat er een overlap kan ontstaan tussen witwassen en verduistering of heling. Van een generalis-specialis verhouding is echter geen sprake aangezien met de strafbaarstelling van verduistering een geheel ander belang wordt beoogd te beschermen dan met de strafbaarstelling van witwassen.6 Wat het voorbeeld van Dittrich betreft stelt de minister:
‘Wanneer dit geval zich voordoet en de conservator van het Rijksmuseum heeft die schilderijen nog thuis hangen, zal verduistering ten laste worden gelegd. Pas als werkelijk verkocht is en het geld wordt in een casino witgewassen, is er meer aanleiding om het witwasartikel te gebruiken. Overigens zou ik, wanneer er een Rembrandt bij deze conservator hangt, er een groot voorstander van zijn dat het zwaarste delict ten laste wordt gelegd.’7
Aan de hand van beide voorbeelden slaagt de minister er niet in een duidelijk antwoord te geven op de vraag of de pleger van een profijtgericht misdrijf zich tevens schuldig maakt aan witwassen wanneer hij als gevolg van het voltooien van zijn misdrijf een voorwerp voorhanden heeft. Hij doet het voorbeeld van de fietsendief af als louter theoretisch, maar daarmee sluit hij een automatische verdubbeling van strafbaarheid niet expliciet uit. Aan het door Dittrich genoemde voorbeeld voegt de minister op eigen initiatief gegevens toe. Het resultaat van deze aanpassing is dat de voltooiing van het gronddelict en het witwassen naar tijd en plaats niet langer samenvallen. De vraag naar de automatische verdubbeling van strafbaarheid kan daarmee onbesproken blijven. Dit betekent echter niet dat de minister deze mogelijkheid van de hand wijst. Hij laat het precieze toepassingsbereik van artikel 420bis Sr eenvoudigweg in het midden.
Volgens de minister is het in het strafrecht overigens geenszins ongebruikelijk dat een reeks van nauw samenhangende handelingen van één persoon verschillende strafbare feiten oplevert.37 De samenloopregelingen van de artikelen 55 e.v. Sr stellen vervolgens grenzen aan de cumulatie van de op de verschillende feiten gestelde maximumstraffen wanneer deze feiten in één en dezelfde vervolging worden ten laste gelegd. Maar daarmee doet de minister geen recht aan het eigenlijke probleem. Naar de letter van de wet valt de pleger van een profijtgericht misdrijf met het enkele voltooien daarvan noodzakelijkerwijs binnen het bereik van de strafbaarstelling van witwassen. Op dat moment heeft hij immers een voorwerp voorhanden waarvan hij weet dat het van misdrijf afkomstig is. De samenloopregelingen begrenzen weliswaar de cumulatie van de op de verschillende feiten gestelde maximumstraffen, maar deze kunnen geen halt toeroepen aan de opeenstapeling van strafrechtelijke verwijten.
Resumerend kan worden vastgesteld dat de strafbaarstelling van witwassen eenvoudigweg erg ruim is uitgevallen. Op grond van de wettekst behoort een automatische verdubbeling van strafbaarheid tot de mogelijkheden. Verder blijkt uit de aangehaalde parlementaire stukken dat de minister op dit punt geen begrenzing heeft aangebracht in het toepassingsbereik van artikel 420bis Sr. In de Nadere memorie van antwoord merkt hij slechts op dat hij alle vertrouwen heeft in de prudentie van de officier van Justitie waar het gaat om de keuze welke feiten hij ten laste legt.8