De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen
Einde inhoudsopgave
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/6.3.5.4:6.3.5.4 Het zwijgen van de verdachte
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/6.3.5.4
6.3.5.4 Het zwijgen van de verdachte
Documentgegevens:
Mr. F. Diepenmaat, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
Mr. F. Diepenmaat
- JCDI
JCDI:ADS387836:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
HR 12 maart 1996, NJ 1996, 539 en HR 10 november 1998, NJ 1999, 139. Ook de verklaring van de verdachte dat hij gebruik wenst te maken van zijn zwijgrecht mag niet als bewijsmiddel worden aangemerkt: HR 1 juni 2004, NJ 2004, 366.
EHRM 8 februari 1996, NJ 1996, 725 (Murray).
HR 15 juni 2004, NJ 2004, 464.
R.o 4.9.
HR 19 januari 2010, NJ 2010, 475.
Zie Corstens & Borgers 2014, p. 776.
Rechtbank Amsterdam 5 januari 2006, NJFS 2006, 56.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Naar het oordeel van de Hoge Raad kan het enkele zwijgen van de verdachte niet als wettig bewijsmiddel worden aangemerkt.1 Daarmee wordt voorkomen dat een leemte in de bewijsvoering van een zwakke zaak eenvoudig kan worden ondervangen. Maar dit betekent niet dat geen gevolgen mogen worden verbonden aan het uitblijven van een verklaring van de verdachte.2 De rechter kan namelijk in zijn bewijsoverweging betrekken dat de verdachte geen redelijke verklaring heeft gegeven voor een bepaalde voor het bewijs redengevende omstandigheid.3 In deze zaak – waarin de verdachte terecht stond voor de heling van gestolen sieraden – bleek uit de bewijsmiddelen dat de verdachte in het bezit was van drie partijen sieraden die van verschillende diefstallen afkomstig waren. Door onder deze omstandigheden in zijn overwegingen te betrekken dat de verdachte geen verklaring over de herkomst van de onder hem in beslag genomen sieraden heeft kunnen of willen geven, heeft het Hof naar het oordeel van de Hoge Raad geen rechtsregel geschonden. 4 In vergelijkbare zin mocht het Hof oordelen dat de verdachte twee motorfietsen had gestolen, gelet op het feit dat hij daarmee kort na de diefstallen was gefotografeerd en hij geen aannemelijke verklaring had voor de aanwezigheid van deze motorfietsen.5
Uit de hierboven in paragraaf 6.3.4 besproken arresten van de Hoge Raad van 13 juli 2010 volgt dat van de verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring over de herkomst van het voorwerp mag worden gevergd indien op basis van de beschikbare feiten en omstandigheden het vermoeden van witwassen is ontstaan. Door te zwijgen voldoet de verdachte niet aan deze verplichting en daarmee kan het bijdragen aan de overtuigingskracht van het reeds beschikbare bewijsmateriaal.6 Illustratief in dit kader is het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 januari 2006.7 Daarin wordt het volgende overwogen:
‘Verdachte heeft er bij die gelegenheden [diverse politieverhoren: FD] en ook nu ter terechtzitting voor gekozen het zwijgen toe te doen over de herkomst van het aangetroffen geld; dat is zijn recht. De consequenties daarvan komen in het licht van het hierboven vermelde voor zijn rekening. Gelet op de zeer grote hoeveelheid geld, de wijze waarop dit is gevonden (in veel kleine coupures in twee plastic tassen en in een kartonnen doos en in een kast in verdachtes kantoor) en de omstandigheid dat voor dit geld geen legale bron van inkomsten aannemelijk is geworden, acht de rechtbank bewezen dat dit geld van enig misdrijf afkomstig is en dat dat ook voor verdachte duidelijk moet zijn geweest.’