Einde inhoudsopgave
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/3.1
3.1 Inleiding
Mr. F. Diepenmaat, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
Mr. F. Diepenmaat
- JCDI
JCDI:ADS385376:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Voetnoten
Voetnoten
Verdrag van de Verenigde Naties tegen sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, Wenen 20 december 1988, Trb. 1989, 97.
Verdrag van de Raad van Europa betreffende het witwassen, de opsporing, de inbeslagnemingen de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, Straatsburg 8 november 1990, Trb. 1990, 172 en het Verdrag van de Raad van Europa betreffende het witwassen, de financiering van terrorisme, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, Warschau 16 mei 2005, Trb. 2006, 104.
Richtlijn van de Raad van 10 juni 1991 tot voorkoming van het gebruik van het financielestelsel voor het witwassen van geld, 91/308/EEG, PbEG 1991 L 166/77 (hierna: de eerste witwasrichtlijn), Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 4 december 2001 tot wijziging van richtlijn 91/308/EEG van de Raad tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld, 2001/97/EG, PbEG 2001 L 344/76 (hierna: de tweede witwasrichtlijn) en Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, 2005/60/EG, PbEU L 309/15 (hierna: de derde witwasrichtlijn).
Kaderbesluit van de Raad van 26 juni 2001 inzake het witwassen van geld, de identificatie, opsporing, bevriezing, inbeslagneming en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven, 2001/500/JBZ, PbEG 2001 L 182/1 (hierna: het kaderbesluit witwassen).
Voor een uitvoerige bespreking van de totstandkoming en de inhoud van de genoemde internationale initiatieven zie Gilmore 2011.
Gelemerova 2011, p. 81.
In dit hoofdstuk wordt bezien hoe de strafbaarstelling van witwassen in internationaal verband vorm heeft gekregen. Daarbij staan twee vragen centraal. In de eerste plaats wordt de vraag aan de orde gesteld wanneer er – in juridische zin – sprake is van witwassen. Hier besteed ik derhalve aandacht aan de delictsbestanddelen die moeten zijn vervuld alvorens er sprake is van een voltooid delict. In de tweede plaats wordt aandacht besteed aan de kring van daders. Kan de dader van het gronddelict zich tevens schuldig maken aan witwassen, of ziet deze strafbaarstelling louter op derden die de pleger van het gronddelict van dienst zijn bij het doorbreken van de band tussen het wederrechtelijk verkregen vermogen en het onderliggende delict?
Ter beantwoording van deze vragen passeren hieronder diverse initiatieven uit de koker van de Verenigde Naties, de Raad van Europa en de Europese Unie de revue. Zo wordt aandacht besteed aan het Verdrag van de Verenigde Naties tegen sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen (hierna: het Verdrag van Wenen),1 het Verdrag van de Raad van Europa betreffende het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven (hierna: het Verdrag van Straatsburg) en het Verdrag van de Raad van Europa betreffende het witwassen, de financiering van terrorisme, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven (hierna: het Verdrag van Warschau).2 Voorts komen een aantal instrumenten van de Europese Unie aan bod. Het betreft een drietal richtlijnen tot voorkoming van het gebruik van het financiele stelsel voor het witwassen van geld3 en het Kaderbesluit inzake het wit wassen van geld, de identificatie, opsporing, bevriezing, inbeslagneming en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven.4 Opgemerkt moet worden dat de aangehaalde internationale instrumenten niet uitputtend zullen worden behandeld. In het navolgende wordt slechts aandacht besteed aan de definities van witwassen die daarin zijn opgenomen.5 De definitie uit het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen (het Verdrag van Wenen) vormt daarbij de leidraad. De overige internationale initiatieven worden slechts besproken voor zover deze afwijken van dit VN-Verdrag. Voor deze aanpak bestaat een duidelijke reden. Met het Verdrag van Wenen werd voor het eerst voorzien in een internationale verplichting tot het strafbaar stellen van witwassen. In de initiatieven van de Raad van Europa en de Europese Unie is vervolgens dankbaar gebruik gemaakt van de daarin gehanteerde definitie. Veel onderdelen zijn namelijk letterlijk overgenomen uit het genoemde VNVerdrag.6 Door nu de definitie van witwassen uit het Verdrag van Wenen als uitgangspunt te nemen en slechts de afwijkingen daarop te bespreken, kunnen eindeloze herhalingen en verdere overlap worden voorkomen. Met dit hoofdstuk wordt namelijk slechts beoogd een beknopte schets te geven van de achtergrond waartegen de Nederlandse strafbaarstelling van witwassen – het onderwerp van de volgende hoofdstukken van dit boek – tot ontwikkeling is gekomen.
Teneinde de twee centrale vragen uit dit hoofdstuk te beantwoorden, besteed ik eerst aandacht aan de witwashandelingen (§ 3.3). Vervolgens verschuif ik mijn aandacht naar het zogenaamde schuldverband. Dit wordt gevormd door de criminele herkomst van het voorwerp in kwestie (§ 3.4) en de wetenschap van de verdachte daaromtrent (§ 3.5). Daarna komt de zogenaamde heler-stelerregel aan bod (§ 3.6). Tot besluit worden enkele rode draden in de ontwikkeling van de internationale regeling getrokken (§ 3.7). Zoals reeds is opgemerkt, vormt de definitie van witwassen uit het Verdrag van Wenen hieronder telkens het uitgangspunt. Het is dan ook van belang deze scherp op het netvlies te krijgen. Om die reden volgt op deze plaats de integrale weergave van de genoemde bepaling. Artikel 3 luidt als volgt:
‘1. Elke Partij neemt de maatregelen die nodig zijn om de volgende feiten, indien met opzet gepleegd, strafbaar te stellen krachtens haar nationale wetgeving: […]
(i) De omzetting of overdracht van eigendommen, wetende dat deze eigendommen zijn verworven uit één of meer van de in overeenstemming met letter (a) van dit lid strafbaar gestelde feiten, of uit deelneming aan één of meer van deze strafbare feiten met het doel de clandestiene herkomst van de eigendommen te verhelen of te verhullen of een persoon die bij het plegen van één of meer van deze strafbare feiten is betrokken, te helpen de wettelijke gevolgen van zijn daden te ontwijken;
(ii) Het verhelen of verhullen van de werkelijke aard van eigendommen, hun oorsprong, de plaats waar zij zich bevinden, vervreemding ervan, verplaatsing ervan, rechten met betrekking tot de eigendommen, of het bezit ervan, wetende dat deze eigendommen zijn verworven uit één of meer van de in overeenstemming met letter (a) van dit lid strafbaar gestelde feiten of uit deelneming aan één of meer van deze strafbare feiten;
Met inachtneming van de grondbeginselen van haar grondwet en haar rechtsstelsel:
De verwerving, het bezit of het gebruik van eigendommen, wetende, op het tijdstip van ontvangst, dat deze eigendommen zijn verworven uit één of meer van de in overeenstemming met letter (a) van dit lid strafbaar gestelde feiten of uit deelneming aan één of meer van deze strafbare feiten
[…]
3. Wetenschap, bedoeling of oogmerk, vereist als bestanddeel van een in het eerste lid omschreven strafbaar feit, mogen worden afgeleid uit objectieve feitelijke omstandigheden.’