De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen
Einde inhoudsopgave
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/7.1.2:7.1.2 Plan van behandeling
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/7.1.2
7.1.2 Plan van behandeling
Documentgegevens:
Mr. F. Diepenmaat, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
Mr. F. Diepenmaat
- JCDI
JCDI:ADS389021:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Zie de hoofdstukken 2 en 3 hierboven.
HR 26 oktober 2010, NJ 2010, 655, m.nt. Keijzer. Zie verder § 5.3.4.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Nu het aantal witwaszaken gestaag toeneemt, rijst de vraag om wat voor zaken het dan gaat. De strafbaarstelling van witwassen is in het Wetboek van Strafrecht opgenomen om de financieel-economische integriteit en de maatschappelijke orde te beschermen door tegen te gaan dat van misdrijf afkomstige voorwerpen ongestraft de legale economie kunnen bereiken. Uit de hoofdstukken 4, 5 en 6 volgt evenwel dat deze strafbepaling een zeer ruim toepassingsbereik kent. Kort gezegd is artikel 420bis Sr van toepassing op praktisch elke handeling die wordt verricht met van misdrijf afkomstige voorwerpen. Daarmee is de Nederlandse strafbaarstelling ruimer vormgegeven dan op grond van de functionele omschrijving van witwassen en de geldende internationale instrumenten mag worden verwacht.1 In dit hoofdstuk onderzoek ik dan ook of de toepassing van de strafbaarstelling van witwassen in de praktijk aansluit bij de ratio die aan deze bepaling ten grondslag ligt. Daartoe stel ik de vraag aan de orde in wat voor situaties artikel 420bis Sr in de praktijk in stelling wordt gebracht.
Teneinde deze vraag te beantwoorden heb ik mij beperkt tot de analyse van schriftelijke bronnen. Het betreft onderzoeksrapporten, beleidsdocumenten en de feitenrechtspraak. Binnen de laatste categorie is de focus gericht op de rechtspraak die vanaf het jaar 2011 is gevormd. De reden daarvoor is dat de kritiek die in de literatuur reeds langer werd geuit ten aanzien van de reikwijdte van de strafbaarstelling van witwassen, in het arrest van 26 oktober 2010 voor het eerst zijn weerklank vond in de jurisprudentie van de Hoge Raad.2 Het genoemde arrest markeert het beginpunt van een periode waarin het hoogste rechtscollege een meer kritische houding aanneemt ten aanzien van de grenzen van artikel 420bis Sr en daarmee is het jaar 2011 een logisch vertrekpunt om de actuele inzet van deze strafbepaling in kaart te brengen. Opgemerkt moet worden dat ik met de navolgende bespreking geen volledigheid nastreef. Ik probeer juist de hoofdlijnen te schetsen die in de gepubliceerde rechtspraak te onderkennen zijn. In § 7.2 besteed ik aandacht aan de rechtspraak waarin een verdachte voor zowel het gronddelict als witwassen wordt vervolgd. In § 7.3 richt ik me in hoofdzaak op de vonnissen en arresten waarin de strafbaarstelling wordt ingezet tegen verdachten die beschikken over onverklaarbaar vermogen. Nadat de toepassing van de witwasbepalingen in de praktijk in kaart is gebracht, rond ik in § 7.4 af met een conclusie.