Einde inhoudsopgave
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/5.3.3
5.3.3 De OM Aanwijzing witwassen
Mr. F. Diepenmaat, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
Mr. F. Diepenmaat
- JCDI
JCDI:ADS390167:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Voetnoten
Voetnoten
Staatscourant 2005, 202, p. 8. Deze Aanwijzing is op 1 maart 2008 vervangen door een nieuwe: Staatscourant 2008, 45, p. 15. De laatstgenoemde Aanwijzing is vervolgens vervallen op 16 april 2015 en daarvoor in de plaats gelden op dit moment de Aanwijzing afpakken (Stcrt. 2013, 35782) en de richtlijn voor strafvordering witwassen (Stcrt. 2015, 5392). Het schrappen van de Aanwijzing witwassen past in het beleid van het OM waarin het aantal aanwijzingen en richtlijnen wordt teruggebracht en daarmee is geenszins gezegd dat het vervolgingsbeleid inhoudelijk ook wordt aangepast. Het is om die reden dat ik in het navolgende blijf vasthouden aan de Aanwijzing witwassen wanneer ik het vervolgingsbeleid uit de doeken doe.
Aanwijzing witwassen onder punt 4, Staatscourant 2008, 45, p. 15.
Zie bijvoorbeeld Hof Amsterdam 11 november 2004, NJ 2005, 7 en Rb. Almelo 2 maart 2007, ECLI:NL:RBALM:2007:AZ9814. Het Hof formuleert het kort en bondig, alleen is zijn overweging door het gebruik van een dubbele ontkenning onduidelijk. Volgens mij bedoelt het Hof te zeggen: ‘Stelen sluit witwassen (ook in de zin van artikel 420bis, eerste lid, aanhef en onder b) in een later stadium (door het brengen ervan in een witwastraject) van hetzelfde voorwerp niet uit, maar de dief is geen witwasser van een voorwerp zodra hij het gestolen heeft.’
HR 26 oktober 2010, NJ 2010, 655, m.nt. Keijzer.
Op 1 november 2005 trad een aan de bestrijding van witwassen gewijde Aanwijzing van het College van procureurs-generaal in werking.1 In deze aanwijzing benadrukt het college allereerst het belang van de witwasbestrijding. Aan de hand daarvan kunnen uiteindelijk de criminele winsten verkregen met ‘zware’ misdrijven effectief en efficiënt worden afgenomen, wordt voorkomen dat netwerken van geldkoeriers en professionele dienstverleners hun ondersteuningsrol ten aanzien van de onderliggende criminaliteit kunnen blijven vervullen en wordt de integriteit van de samenleving beschermd. Bij ieder parket wordt witwasbestrijding dan ook als prioriteit benoemd en als taak in de organisatie opgenomen. In de Aanwijzing witwassen wordt verder onder meer ingegaan op het wettelijk kader, de opsporing en de bewijsvoering, maar op deze plaats is met name het vervolgingsbeleid met betrekking tot witwassen van belang. Daarover wordt in de aanwijzing het volgende gezegd:
‘Indien uit een opsporingsonderzoek aanwijzingen naar voren komen van criminele geldstromen, het verrichten van financiële handelingen of het eenvoudig voorhanden hebben van geld of voorwerpen die afkomstig zijn van enig misdrijf, dient de zaaksofficier van justitie nadrukkelijk de afweging te maken een vervolging in te stellen ter zake van het misdrijf witwassen. Dit geldt ook in het geval verdachten al ter zake van andere strafbare feiten, bijvoorbeeld het plegen van de gronddelicten waarmee het criminele geld is verkregen, zullen worden vervolgd. In dat geval dient overwogen te worden tevens een vervolging terzake van witwassen in te stellen.’2
Naar mijn idee maakt het College van procureurs-generaal hier duidelijk dat de strafbaarstelling van witwassen in de volle breedte dient te worden toegepast. Artikel 420bis Sr zal niet alleen moeten worden ingezet tegen mensen die ingewikkelde vehikels ontwerpen en gebruiken om daarmee misdaadgeld te verhullen en het van een ogenschijnlijk legale herkomst te voorzien, maar ook tegen de plegers van gronddelicten die de daaruit verkregen voorwerpen louter voorhanden hebben. De fietsendief en de museumconservator vallen zo niet langer alleen in theorie binnen het bereik van artikel 420bis Sr. In de Aanwijzing witwassen wordt officieren van Justitie namelijk uitdrukkelijk in overweging gegeven te vervolgen ter zake van witwassen, ook wanneer de verdachte tevens voor het gronddelict wordt vervolgd en hij zijn buit slechts voorhanden had.
Betekent dit nu dat de pleger van het gronddelict in de praktijk ook daadwerkelijk ter zake van witwassen wordt veroordeeld wanneer hij zijn buit slechts voorhanden heeft? In de lagere rechtspraak blijkt dat niet het geval.3 Inmiddels heeft ook de Hoge Raad zich uitgesproken over de vraag of het voorhanden hebben van de eigen buit als witwassen kan worden aangemerkt. 4 In het navolgende wordt bezien op welke wijze de Hoge Raad het toepassingsbereik van artikel 420bis Sr heeft begrensd en waarom hij daartoe is gekomen.