De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen
Einde inhoudsopgave
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/1.4:1.4 Onderzoeksmethode
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/1.4
1.4 Onderzoeksmethode
Documentgegevens:
Mr. F. Diepenmaat, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
Mr. F. Diepenmaat
- JCDI
JCDI:ADS382958:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Het voorliggende onderzoek behelst in hoofdzaak een studie naar de relevante verdragen, wetgeving, rechtspraak en rechtswetenschappelijke literatuur. Slechts hoofdstuk 2 heeft een niet-juridisch karakter. In dit hoofdstuk wordt het fenomeen witwassen verklaard vanuit historisch en criminologisch perspectief, waarna vanuit een sociaaleconomische invalshoek wordt onderzocht waarom witwassen moet worden bestreden. Gezien de expertise van de auteur wordt met het genoemde hoofdstuk geen diepgravende wetenschappelijke verhandeling beoogd. Het hoofdstuk is beschrijvend van aard en dient voornamelijk als achtergrond waartegen de reikwijdte en de toepassing van de strafbaarstelling van witwassen moeten worden afgezet.
Het onderzoek is beperkt tot de Nederlandse strafbaarstelling van witwassen. In hoofdstuk 3 wordt weliswaar aandacht besteed aan de internationale ontwikkeling van de genoemde strafbaarstelling, maar deze beschrijving is niet uitputtend en primair gericht op het begrip van artikel 420bis Sr in de opvolgende hoofdstukken. Een rechtsvergelijking met de ons omringende landen was ongetwijfeld interessant geweest, maar gelet op de beschikbare tijd en het streven een niet reeds vanwege de omvang afschrikwekkend boek te schrijven, is daarvan afgezien. Een gedegen onderzoek naar de reikwijdte en de toepassing van de strafbaarstelling van witwassen in een rechtsstelsel anders dan het Nederlandse is een omvangrijk karwei. Men zal zich het buitenlandse rechtsstelsel grotendeels eigen moeten maken voordat zinvolle opmerkingen kunnen worden gemaakt over de vragen die in deze studie centraal staan en zelfs dan loopt men nog het risico de plank mis te slaan. In die zin voel ik mij onvoldoende gekwalificeerd om in het kader van dit onderzoek rechtsvergelijkende opmerkingen te maken.