Einde inhoudsopgave
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/4.2.4
4.2.4 Internationale rechtshulp
Mr. F. Diepenmaat, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
Mr. F. Diepenmaat
- JCDI
JCDI:ADS382962:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Voetnoten
Voetnoten
Van Duyne & Van der Landen 1999, p. 1683.
Kamerstukken II 2000-2001, 27 159, nr. 5, p. 9 en 11.
In het Verdrag van Warschau (2005), het verdrag dat in de plaats trad van het Verdrag van Straatsburg (1990), is in artikel 28, lid 8 bepaald dat de heler-stelerregel niet mag worden ingeroepen als weigeringsgrond voor internationale samenwerking. Het is lidstaten toegestaan ingevolge artikel 9, lid 2 sub b van dit verdrag een heler-stelerregel op te nemen bij de nationale strafbaarstelling van witwassen, maar het is hen niet toegestaan deze regel in te roepen om daarmee de internationale samenwerking te weigeren. Deze bepaling uit het Verdrag van Warschau (2005) maakt derhalve duidelijk dat de internationale rechtshulp ook op basis van een strafbaarstelling van witwassen onder de herziene helingsbepalingen prima kan functioneren.
Tot slot is de minister van Justitie van mening dat de invoering van een zelfstandige strafbaarstelling van witwassen de internationale rechtshulp tussen Nederland en andere landen kan vergemakkelijken.1 In rechtshulpverzoeken aan het buitenland kan dan immers eenvoudigweg worden verwezen naar het witwasdelict. Buitenlandse autoriteiten hoeven zich dan niet langer te verdiepen in de Nederlandse helingsbepalingen. De minister stelt dat een zelfstandige strafbaarstelling van witwassen mede van belang is voor het rechtshulpverkeer met het oog op de eis van dubbele strafbaarheid. Met deze eis wordt bedoeld dat het feit waarvoor rechtshulp wordt gevraagd, zowel naar het recht van het verzoekende land als naar het recht van het aangezochte land strafbaar is. De minister lijkt op het eerste gezicht te miskennen dat voor de vaststelling van de dubbele strafbaarheid de inhoud van de strafbaarstelling – in zowel de verzoekende als de aangezochte land – bepalend is en niet het opschrift van de strafbepaling.2 Vervolgens merkt de minister echter op:
‘Overigens houdt deze eis van dubbele strafbaarheid niet in dat de omschrijving van het witwasdelict in Nederland exact hetzelfde moet zijn als in het verzoekende of aangezochte land: voldoende is dat de feitelijke gedraging zowel in het ene als in het andere land een witwasdelict oplevert.’3
Ondergraaft hij met deze opmerking echter niet zijn argument om tot een zelfstandige strafbaarstelling van witwassen te komen? In Nederland is reeds in 1991 voorzien in een strafbaarstelling van witwassen, onder de herziene helingsbepalingen weliswaar. Op basis van deze helingsbepalingen kan internationale rechtshulp worden verleend: bij de eis van dubbele strafbaarheid gaat het immers om de inhoud van de strafbaarstellingen en niet om de vorm ervan.
Desondanks meent de minister dat de eis van dubbele strafbaarheid onder de herziene helingsbepalingen tot problemen kan leiden. De heler-stelerregel die onder de helingsbepalingen geldt, kan namelijk in de weg staan aan het verlenen van internationale rechtshulp. Zo kan de heler-stelerregel er bijvoorbeeld toe leiden dat een verzoek aan Nederland om de uitlevering van een persoon die wordt verdacht van witwassen, moet worden afgewezen omdat de betrokkene de door hem witgewassen gelden zelf door misdrijf heeft verkregen. De dubbele strafbaarheid ontbreekt hier omdat de verdachte in kwestie naar Nederlands recht niet voor heling kan worden bestraft. De leden van de CDA-fractie in de vaste commissie voor Justitie van de Tweede Kamer vragen de minister vervolgens of hij kan aangeven in hoeveel gevallen het ontbreken van een zelfstandige strafbaarstelling van witwassen heeft geleid tot problemen in de sfeer van rechtshulpverzoeken, bijvoorbeeld in de zin van het niet kunnen vragen of uitleveren van verdachten.4 De minister antwoordt dat uit de Nederlandse rechtshulppraktijk, die dus geënt is op de strafbaarstelling van heling, geen serieuze problemen bekend zijn.5 Dit rechtvaardigt de conclusie dat de problemen die de minister signaleert bij de internationale rechtshulp onder de herziene helingsbepalingen, in de praktijk kennelijk geen beletsel vormen.6 De vraag is dan ook of een zelfstandige strafbaarstelling van witwassen met het oog op de internationale rechtshulp wel noodzakelijk was. Naar mijn idee vormt het vergemakkelijken van de internationale rechtshulp geen sterk argument om tot een zelfstandige strafbaarstelling van witwassen te komen.