Einde inhoudsopgave
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/6.3.5.3
6.3.5.3 Kennelijk leugenachtige verklaringen
Mr. F. Diepenmaat, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
Mr. F. Diepenmaat
- JCDI
JCDI:ADS386597:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Voetnoten
Voetnoten
Memorie van Toelichting bij het oorspronkelijke regeringsontwerp van wet tot vaststelling van een Wetboek van Strafvordering, Bijl. Hand. II 1913-1914, 286, no. 2, ad. art. 334.
EHRM 4 juli 2000, NJ 2001, 401 (Kok), HR 19 maart 2002, NJ 2002, 567 en HR 24 mei 2005, NJ 2005, 396.
Voor een helder overzicht van de beperkingen die gelden voor het gebruik van kennelijk leugenachtige verklaringen voor het bewijs zie Corstens & Borgers 2014, p. 773-774.
De rechter kan de kennelijke leugenachtigheid namelijk niet waarnemen. Het betreft een conclusie die hij baseert op de strijdigheid van de verklaring van de verdachte met het overige bewijsmateriaal. Zie Schaap 1999, p. 280-281.
Zie Corstens & Borgers 2014, p. 774, Nijboer 2011, p. 183.
HR 13 juli 2010, NJ 2010, 460.
Zie Corstens & Borgers 2014, p. 775.
Hof Arnhem 27 februari 2007, ECLI:NL:GHARN:2007:AZ9398.
Dat de kennelijke leugenachtigheid van de verklaring van de verdachte mag meewerken aan het bewijs, volgt reeds uit de Memorie van Toelichting bij het Wetboek van Strafvordering. Daarin staat: ‘Zoo nodig zou deze [de rechter, FD] dus zelfs aan het feit dat de verdachte zekere van elders vaststaande feiten ontkent, een bewijsgraad tegen hem mogen ontlenen.’1 Ook in vaste rechtspraak is aanvaard dat de rechter verklaringen van de verdachte die hij als kennelijk leugenachtig aanmerkt aan de bewezenverklaring mag laten meewerken.2 Een dergelijke verklaring die is afgelegd om de waarheid te bemantelen mag voor het bewijs worden gebruikt, mits die verklaring haar grondslag vindt in andere bewijsmiddelen dan de verklaringen van de verdachte.3 De kennelijke leugenachtigheid moet met andere woorden voortvloeien uit het contrast tussen de afgelegde verklaring en het overige aanwezige bewijsmateriaal.4
Het merkwaardige aan de kennelijk leugenachtige verklaring – die volgens de rechter dus in strijd is met de materiële waarheid – is dat deze ten grondslag wordt gelegd aan de bewezenverklaring, terwijl juist verwacht zou worden dat deze ter zijde wordt geschoven.5 Met het oog op witwassen volgt uit het enkele feit dat geen waarde kan worden gehecht aan de verklaring van de verdachte over de herkomst van het voorwerp toch nog niet dat dit voorwerp uit misdrijf afkomstig is? Op zichzelf genomen is dit juist, maar de kennelijk leugenachtige verklaring moet tegen de achtergrond worden geplaatst van het beschikbare bewijsmateriaal. Hierboven bleek dat de rechter betekenis kan toekennen aan het uitblijven van een verklaring die het vermoeden van witwassen kan ontzenuwen.6 Daarvan kan ook sprake zijn indien de door de verdachte afgelegde verklaring kennelijk leugenachtig wordt bevonden.7 De kennelijk leugenachtige verklaring is daarmee redengevend voor hetgeen op grond van de aanwezige bewijsmiddelen voor juist kan worden gehouden, namelijk dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte daarvan wist.
Een voorbeeld om dit te verduidelijken. Ten aanzien van een verdachte die terecht stond voor het Hof Arnhem is onder meer komen vast te staan dat hij in Israël beschikte over een banksaldo van bijna een half miljoen dollar, terwijl hij in Nederland was aangewezen op een WAO-uitkering. Hij verklaarde dat een groot deel van dit tegoed bestond uit gokwinsten die hij in Nederland had behaald. Hij zou het geld in Nederland hebben gewisseld in dollars, waarna hij het naar Israël zou hebben vervoerd om het daar op zijn rekening te storten. Op verzoek van de officier van Justitie heeft een hoogleraar statistiek onderzoek verricht naar de verklaringen van de verdachte over de herkomst van het geld. Deze kwam vervolgens tot een concrete kansberekening. Daaruit bleek dat de kans dat verdachte het geld in de door hem genoemde periode in Holland Casino zou hebben verdiend kleiner is dan de kans om vijf maal achtereen de jackpot in de Nederlandse lotto te winnen. Ter terechtzitting stelde hij zelfs dat het volstrekt onmogelijk is dat de verdachte het geldbedrag in de genoemde periode als winsten in het casino heeft verworven. Desondanks bleef de verdachte bij zijn stelling. Het Hof veroordeelde de verdachte daarop wegens witwassen. Naar het oordeel van het Hof kan het gelet op de leugenachtige verklaring van de verdachte en de vaststaande feiten – dat verdachte slechts een uitkering genoot en hij beschikte over grote geldbedragen die hij gefaseerd in contanten naar Israël had gebracht om daar op zijn rekening te storten – niet anders zijn dan dat het geld – onmiddellijk of middellijk – uit enig misdrijf afkomstig is.8