Einde inhoudsopgave
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/6.2.2
6.2.2 Het schuldverband in artikel 420bis Sr
Mr. F. Diepenmaat, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
Mr. F. Diepenmaat
- JCDI
JCDI:ADS387834:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Voetnoten
Voetnoten
Zie Van der Hoeven 2008, p. 27.
Zie Van Leeuwen 2011, p. 315.
Kamerstukken II 1999-2000, nr. 3, p. 15.
Zie Mul 2015, aantekening 12c bij artikel 420bis Sr. Vgl. HR 19 april 1997, NJ 1997, 547en HR 30 november 1999, NJ 2000, 215 (beide inzake heling).
Groenhuijsen & Van der Landen 2000, p. 997-998.
Zie Schmitz 2013, aantekening C.7.2.2 bij artikel 420bis Sr.
Hof Amsterdam 16 juli 2007, ECLI:NL:GHARM:2007:BB1185.
Zie ook Hof Den Bosch 4 juni 2008, ECLI:NL:GHSHE:2008:BD3040.
Kamerstukken II 1999-2000, 27 159, nr. 3, p. 9, Kamerstukken II 2000-2001, 27 159, nr. 5,p. 3 en Bijl. Handelingen II 2000-2001, 59, p. 4236-4237.
HR 28 september 2004, NJ 2007, 278.
In tegenstelling tot het voorontwerp is in de definitieve wettekst wel een schuldverband opgenomen. De wet vereist dat het voorwerp in kwestie – onmiddellijk of middellijk – uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dat ook wist. Wat betekent dit nu precies voor het bewijs van witwassen? In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel treffen we een paragraaf aan die volledig aan dit onderwerp is gewijd,1 maar voor de vraag wanneer het bestanddeel ‘uit enig misdrijf afkomstig’ bewezen kan worden geacht is het artikelsgewijze commentaar van groot belang.2 Daaruit volgt namelijk dat niet is vereist dat de rechter identificeert welk misdrijf daadwerkelijk aan het voorwerp ten grondslag ligt. Vaak zal dit niet mogelijk zijn, terwijl het ook niet relevant is voor de strafwaardigheid van het witwassen. Ter illustratie wordt een voorbeeld gegeven waarin een verdachte handelingen verricht ten aanzien van een bankrekening waarop hij en zijn medeverdachte de opbrengsten van hun verschillende criminele activiteiten – mensenhandel, afpersing en drugshandel – hebben gestort. Ook wanneer niet duidelijk is uit welke van deze misdrijven de gelden afkomstig zijn (of wellicht uit allemaal), kan niettemin bewezen worden geacht dat die gelden uit enig misdrijf afkomstig waren.3 Kortom: de rechter hoeft in de bewezenverklaring geen concreet misdrijf op te nemen. Hij kan volstaan met de vaststelling dat het voorwerp in kwestie uit enig misdrijf afkomstig is, mits daarvan uit de bewijsmiddelen blijkt.4 Dat ligt alleen anders wanneer in de tenlastelegging een concreet misdrijf is opgenomen. Wanneer de opsteller daarvan kennelijk een specifiek gronddelict op het oog heeft, dan zal dit feit moeten worden bewezen.5 Het openbaar ministerie doet er dan ook verstandig aan telkens ook subsidiair ‘enig misdrijf’ in de tenlastelegging op te nemen, zodat een tekort aan bewijs voor het specifieke gronddelict niet in de weg staat aan een bewezenverklaring.6
Voor het bewijs van de wetenschap volstaat dat in rechte komt vast te staan dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het voorwerp in kwestie van misdrijf afkomstig is.7 Kort gezegd is het dus voldoende dat de rechter bewezen acht dat de voorwaardelijke opzet was gericht op de criminele herkomst van het voorwerp. Ook hier geldt dat de wetenschap omtrent de specifieke aard van het gronddelict niet hoeft te worden bewezen, tenzij de tenlastelegging een concreet misdrijf aanduidt.8 Waaruit kan deze wetenschap worden afgeleid? De verdachte zal immers niet snel bereid worden gevonden om hierover uitgebreid te verklaren. Reeds voor de totstandkoming van de wet spraken Groenhuijsen en Van der Landen de verwachting uit dat de feiten en omstandigheden die redengevend zijn voor het bewijs van de criminele herkomst van het voorwerp, tevens redengevend worden geacht voor het bewijs van het opzet.9 Inmiddels leert de praktijk dat de feiten en omstandigheden die door de rechter bij het bewijs worden betrokken inderdaad het bewijs kunnen opleveren van zowel de criminele herkomst als de wetenschap daaromtrent.10 Het gaat dan bijvoorbeeld om transacties zonder economische of fiscale rechtvaardiging, of om handelingen die grote financiële risico’s met zich meebrengen. Ter illustratie volgt een korte weergave van een arrest van het Hof Amsterdam.11 De verdachte in deze zaak werd op luchthaven Schiphol aangehouden toen hij probeerde om met een totaalbedrag van € 734.230 – verpakt in cornflakesdozen die hij vervoerde in een koffer en een plastic zak – naar Suriname te reizen. Het Hof stelt onder meer vast dat de risico’s die zijn verbonden aan transporten van grote bedragen contant geld, zoals verlies of diefstal, niet opwegen tegen het veiliger alternatief van overboeking per bank. Dat aan een dergelijke overboeking kosten zijn verbonden doet daar niet aan af. Uit het handelen van de verdachte leidt het Hof derhalve af dat er iets niet in de haak is met het voorwerp in kwestie en dat de verdachte daarvan op de hoogte was.12
Resumerend kan worden gesteld dat de wet en de toelichting daarop geen hoge eisen stellen aan het bewijs van het schuldverband. Op verschillende plaatsen in de wetsgeschiedenis merkt de minister echter uitdrukkelijk op dat met de strafbaarstelling van witwassen – in tegenstelling tot het voorontwerp – geen bewijslastverlichting is beoogd.13 Gelijk aan de helingsbepalingen moet worden bewezen dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf en dat de verdachte daarvan op de hoogte was.14 In het navolgende stel ik het arrest van de Hoge Raad van 28 september 2004 aan de orde.15 Daarin wordt de bewijsstandaard ten aanzien van het bestanddeel ‘afkomstig van enig misdrijf’ namelijk verder uitgewerkt.