De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen
Einde inhoudsopgave
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/4.3.2.1:4.3.2.1 Voorwerp
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/4.3.2.1
4.3.2.1 Voorwerp
Documentgegevens:
Mr. F. Diepenmaat, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
Mr. F. Diepenmaat
- JCDI
JCDI:ADS382963:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Kamerstukken II 1999-2000, 27 159, nr. 3, p. 16. De minister wijst bij de omschrijving van de term zaak op artikel 3:3 BW. Dit betreft een kennelijke verschrijving, aangezien deze term in artikel 3:2 BW wordt gedefinieerd. Zie Kamerstukken I 2000-2001, 27 159, nr. 228, p. 6.
Kamerstukken II 1999-2000, 27 159, nr. 3, p. 16.
Kamerstukken I 2000-2001, 27 159, nr. 288a, p. 9.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In artikel 420bis, lid 2 Sr wordt de term voorwerp gedefinieerd. Onder voorwerpen worden alle zaken en alle vermogensrechten verstaan. Bij de uitleg van de laatste termen wijst de minister van Justitie expliciet op de betekenis die daaraan naar burgerlijk recht wordt toegekend. Zo gaat het bij zaken om alle voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten zoals omschreven in artikel 3:2 BW.1 Vermogensrechten worden in artikel 3:6 BW omschreven als rechten die, hetzij afzonderlijk hetzij tezamen met een ander recht, overdraagbaar zijn, of er toe strekken de rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen, ofwel verkregen zijn in ruil voor verstrekt of in het vooruitzicht gesteld stoffelijk voordeel. Door de vermogensrechten onder het bereik van de strafbaarstelling van witwassen te brengen, kan bijvoorbeeld ook worden opgetreden tegen diegene die de herkomst van een appartementsrecht of een vorderingsrecht uit geldlening verbergt of verhult.2
Waarom wordt in het wetsvoorstel voor een zelfstandige strafbaarstelling van witwassen gekozen voor de term voorwerp? In de helingsbepalingen van artikel 416 e.v. Sr, waaronder het witwassen voorafgaande aan de totstandkoming van een zelfstandige strafbaarstelling werd vervolgd, treffen we immers de term goed aan. Bij de herziening van deze helingsbepalingen in 1991 was deze term nu juist ingevoegd ter vervanging van de term voorwerp. Uit de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel tot herziening van de helingsbepalingen volgt dat daarmee een betere aansluiting bij de vermogensdelicten diefstal, afpersing, verduistering, oplichting en flessentrekkerij werd beoogd.3 Volgens de minister van Justitie voldoet deze term echter niet in de context van het witwassen. Hij merkt op dat van de term goed – voor de toepassing van het strafrecht – niet geheel duidelijk is in hoeverre er meer onder valt dan alleen stoffelijke voorwerpen, ofschoon de Hoge Raad er bijvoorbeeld wel elektrische energie onder heeft gevat.4 In artikel 416, lid 1 Sr wordt een onderscheid aangebracht tussen het handelen ten aanzien van een goed en het handelen ten aanzien van een persoonlijk recht op of een zakelijk recht ten aanzien van dat goed. Dit onderscheid zou volstrekt overbodig zijn wanneer de term goed naast zaken ook vermogensrechten zou omvatten. Juist omdat met de strafbaarstelling van witwassen ook wordt gericht op de indirecte opbrengsten van misdrijven, is het van belang vermogensrechten onder het bereik van deze strafbaarstelling te brengen. Het zal in de praktijk immers vaak voorkomen dat een crimineel zijn directe opbrengst, bijvoorbeeld contant geld verdiend met drugshandel, omzet in een giraal tegoed bij een financiële instelling. Wanneer de strafbaarstelling van witwassen beperkt zou blijven tot het handelen ten aanzien stoffelijke voorwerpen, dan zou dit tot gevolg hebben dat criminelen eenvoudig buiten het bereik van deze strafbepaling kunnen blijven. Daartoe zou eenvoudigweg volstaan dat zij het stoffelijke voorwerp omzetten in een vermogensrecht. De minister sluit deze mogelijkheid dan ook uit door te kiezen voor het ruime begrip voorwerp, een begrip dat hij ontleent aan artikel 36e Sr zoals dat sinds de herziening van de ontnemingswetgeving van 1992 luidt.5
Kort gezegd komt het er dus op neer dat de minister van Justitie de term voorwerp opneemt in de strafbaarstelling van witwassen omdat hij er zeker van wil zijn dat deze strafbepaling van toepassing is op zowel zaken als vermogensrechten die van misdrijf afkomstig zijn. Misdaadgeld zal nu bijvoorbeeld per definitie onder het bereik van artikel 420bis Sr vallen: in chartale vorm kan het als zaak worden aangemerkt, terwijl het in girale vorm een vermogensrecht (een vorderingsrecht) betreft.6 Desondanks roept de keuze om de term voorwerp in artikel 420bis Sr op te nemen ook vragen op. De leden van de CDA-fractie in de vaste commissie voor Justitie van de Eerste Kamer stellen de vraag aan de orde waarom de minister met zoveel nadruk blijft vasthouden aan het begrip voorwerp. Volgens hen is het begrip goed in artikel 3:1 BW nu juist gedefinieerd als verzamelbegrip voor alle zaken en vermogensrechten. Een eenvoudige verwijzing naar dit artikel was dus afdoende geweest. Daarbij zijn de leden van de CDA-fractie van mening dat het begrip voorwerp in ieder geval in het dagelijkse spraakgebruik meer verwantschap heeft met het juridische begrip zaak dan met het ruimere begrip goed. Zij stellen de minister dan ook de vraag of hij kan bevestigen dat onder voorwerp in feite een goed in de zin van artikel 3:1 BW moet worden verstaan.7 De minister van Justitie beantwoordt deze vraag bevestigend.8 Hij stelt dat het begrip voorwerp in de witwasbepalingen is ontleend aan artikel 36e Sr. Bij de definiëring van het begrip voorwerp in artikel 36e Sr, lid 5 Sr is op haar beurt beoogd aan te sluiten bij artikel 3:1 BW. De begrippen voorwerp en goed kennen om die reden vrijwel dezelfde betekenis. Dit leidt derhalve tot de merkwaardige situatie dat aan het begrip voorwerp onder artikel 420bis Sr de betekenis wordt toegekend die in het civiele recht toekomt aan het begrip goed.
Had de minister dan niet eenvoudigweg beter de term goed in de zelfstandige strafbaarstelling van witwassen kunnen opnemen? Deze vraag moet ontkennend worden beantwoord. Zoals hierboven aan de hand van artikel 416, lid 1 Sr bleek, komt aan de term goed in het strafrecht een eigen betekenis toe. Deze betekenis wijkt af van hetgeen in artikel 3:1 BW is opgenomen. Het komt de systematiek van het materiële strafrecht niet ten goede wanneer een term op verschillende plaatsen in het Wetboek van Strafrecht opduikt en waarbij aan deze term telkens een andere betekenis toekomt. De term goed komt reeds voor in de herziene helingsbepalingen en in verschillende vermogensdelicten. Toegespitst op heling rijst de vraag of andere dan stoffelijke voorwerpen daaronder wel begrepen zijn. In artikel 416, lid 1 Sr is immers ook plaats ingeruimd voor persoonlijke rechten op en zakelijke rechten ten aanzien van een goed en dat lijkt overbodig wanneer de term goed naast zaken ook vermogensrechten omvat. De term goed zoals deze in het strafrecht wordt uitgelegd biedt dan ook geen uitkomst voor de zelfstandige strafbaarstelling van witwassen, waar deze van toepassing zal moeten zijn op zowel zaken als vermogensrechten die van misdrijf afkomst zijn. Daarmee lijkt een logische verklaring voor het opnemen van de term voorwerp in artikel 420bis Sr gegeven.