Einde inhoudsopgave
De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen (SteR nr. 28) 2015/5.2.2
5.2.2 Aanknopingspunten voor deze uitleg
Mr. F. Diepenmaat, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
Mr. F. Diepenmaat
- JCDI
JCDI:ADS382975:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Voetnoten
Voetnoten
Noyon, Langemeijer & Remmelink, aantekening 3 bij artikel 159, aantekening 7 bij artikel 189 en aantekening 1 bij artikel 280. Verder kan in dit kader worden gewezen op HR 10 januari 2006, NbSr 2006, 50 over de uitleg van artikel 432 Sr NA (een artikel dat is gewijd aan gewoonteheling). Naar het oordeel van de Hoge Raad is er sprake van verbergen wanneer door misdrijf verkregen auto’s worden ontdaan van kentekenplaten en vanuit een garage in een zeecontainer worden vervoerd naar de Nederlandse Antillen. Deze auto’s zijn door dit handelen immers aan het zicht onttrokken én onttrokken gehouden van de rechthebbenden van die auto’s en van de politiële en justitiële autoriteiten.
Bij verborgen houden gaat het er derhalve om dat het voortduren van de beoogde toestand wordt bevorderd. Het louter passief blijven is daarvoor onvoldoende. Reeds in 1912 besliste de Hoge Raad: ‘wie slechts lijdelijk toelaat, dat de door een ander op een verscholen plaats gebrachte voorwerpen daar blijven liggen, houdt deze niet verborgen’. Zie HR 9 december 1912, NJ 1913, 356. Zie voorts Noyon, Langemeijer & Remmelink, aantekening 7 bij artikel 189, voetnoot 2.
Het betreft de handelingen verwerven, voorhanden hebben, overdragen, omzetten en gebruik maken.
Kamerstukken II 1999-2000, 27 159, nr. 3, p. 14-15 en Kamerstukken II 2000-2001, 27 159, nr. 7, p. 1.
Het is opvallend dat de Hoge Raad zijn oordeel verder niet inhoudelijk toelicht. In zijn arrest worden geen aanknopingspunten aangetroffen voor de ruime uitleg van de termen ‘verbergen’ en ‘verhullen.’ In de conclusie van A-G Knigge bij dit arrest staat echter een viertal argumenten die daarvoor pleiten.
Knigge wijst allereerst op een wetsystematische argument dat de term ‘verbergen’ op verschillende plaatsen in het wetboek voorkomt en daaronder volgens de literatuur en de rechtspraak telkens mede het ‘verborgen houden’ is begrepen.1 Verbergen omvat dus mede het verborgen houden, mits met het laatste daadwerkelijk wordt bevorderd dat het (van misdrijf afkomstige) voorwerp verborgen blijft.2 Verder dwingt de wetsgeschiedenis van de strafbaarstelling van witwassen niet tot een restrictieve uitleg van de onder verbergen begrepen handelingen en transacties. Voorts stelt hij dat met een ruime uitleg van de termen verbergen en verhullen beter wordt aangesloten bij de ratio en de strekking van de strafbaarstelling, waarmee namelijk een effectieve bestrijding van het witwassen wordt beoogd. Daarmee is slecht te verenigen dat telkens bewezen zal moeten worden aan de hand van welke concrete transactie het van misdrijf afkomstige voorwerp is verborgen en waar en wanneer deze transactie heeft plaatsgevonden. Op die manier gaat immers kostbare opsporingscapaciteit verloren, terwijl tegelijk het gevaar bestaat dat men de greep op het witwasproces verliest wanneer de onderliggende transactie – waarmee de verdachte het van misdrijf afkomstige voorwerp heeft verborgen – uit beeld is verdwenen. Tot slot stelt Knigge dat met een ruime uitleg van de termen verbergen en verhullen recht wordt gedaan aan de verhouding tussen de delictsvarianten die zijn opgenomen in artikel 420bis lid 1 sub a en sub b Sr. Zou namelijk gekozen worden voor een enge uitleg van de genoemde termen, dan zou dat betekenen dat de vervolging van witwassen in situaties waarin er sprake is van ‘verborgen of verhuld houden’ gebaseerd zou moeten worden op artikel 420bis, lid 1 sub b Sr (te weten: het voorhanden hebben van een voorwerp waarvan men weet dat het van misdrijf afkomstig is). Het verborgen houden zou dan immers niet onder verbergen kunnen worden geschaard, waarmee het voorhanden hebben als enige mogelijkheid zou resteren. Aangezien het verschil tussen artikel 420bis, lid 1 sub a en b Sr nu juist gelegen is in het al dan niet verheimelijkende karakter van de daarin opgenomen handelingen, lijkt het geboden om een ruime uitleg te geven aan de termen verbergen en verhullen. Op die manier kunnen alle handelingen met een heimelijk karakter onder artikel 420bis, lid 1 sub a Sr worden gebracht, terwijl alle handelingen die dit karakter ontberen binnen het bereik van artikel 420bis, lid 1 sub b Sr vallen.
Aan de argumenten van Knigge kan nog een vijfde argument worden toegevoegd. Met een enge uitleg van de termen verbergen en verhullen bestaat namelijk de mogelijkheid dat een categorie facilitators buiten het bereik van de strafbaarstelling van witwassen blijft. Daarbij kan worden gedacht aan de situatie waarin een dienstverlener de werkelijke herkomst van het van misdrijf afkomstige voorwerp verborgen houdt zonder dat hij daarover de feitelijke zeggenschap heeft. Ter illustratie het voorbeeld waarin een juridische dienstverlener op papier een constructie bedenkt en uitvoert, waarmee hij de werkelijke herkomst versluiert van een van misdrijf afkomstig voorwerp dat zich in de macht van zijn opdrachtgever bevindt. Indien de toepassing van deze schijnconstructie niet bestaat in een enkele handeling, maar juist in het handhaven van een bepaalde toestand – bijvoorbeeld in het in stand houden van een ingewikkelde vennootschapsstructuur met internationale vertakkingen waardoor verborgen blijft waar het van misdrijf afkomstige voorwerp nu daadwerkelijk vandaan komt – dan betekent dit dat de juridische dienstverlener buiten het bereik van artikel 420bis, lid 1 sub a Sr blijft zolang een enge betekenis wordt toegekend aan de termen verbergen en verhullen. In het geschetste geval is immers niet te achterhalen door welke concrete transactie de werkelijke herkomst van het voorwerp verborgen is en waar en wanneer deze transactie heeft plaatsgevonden. Voor de buitenwacht is louter een vennootschapsstructuur zichtbaar waarbinnen de werkelijke herkomst van het voorwerp op enig moment versluierd is geraakt. De handelingen die zijn opgenomen in artikel 420bis, lid 1 sub b Sr bieden in deze situatie geen soelaas.3 Deze veronderstellen namelijk feitelijke zeggenschap ten aanzien van het van misdrijf afkomstige voorwerp, ofschoon niet is vereist dat dit voorwerp zich in de fysieke nabijheid van de verdachte bevindt.4 De juridische dienstverlener in het voorbeeld beschikt nu juist op geen enkele manier over feitelijke zeggenschap ten aanzien van het van misdrijf afkomstige voorwerp, aangezien dit voorwerp zich in de macht van zijn opdrachtgever bevindt. Met het oog op een doelmatige bestrijding van witwassen lijkt het dan ook raadzaam een ruime uitleg te geven aan de termen verbergen en verhullen.