Einde inhoudsopgave
Regeling erkenning EU-beroepskwalificaties kinderopvangpersoneel
Artikel 7 Verklaring vooraf
Geldend
Geldend vanaf 18-06-2010
- Bronpublicatie:
05-06-2010, Stcrt. 2010, 9216 (uitgifte: 17-06-2010, regelingnummer: WJZ/211998(2719))
- Inwerkingtreding
18-06-2010
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-06-2010, Stcrt. 2010, 9216 (uitgifte: 17-06-2010, regelingnummer: WJZ/211998(2719))
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Vrij verkeer
Onderwijsrecht / Bijzondere onderwerpen
Een dienstverrichter verstrekt aan de minister de volgende documenten, bedoeld in artikel 23 van de wet:
- a.
een schriftelijke verklaring waaruit blijkt welk gereglementeerd beroep de dienstverrichter tijdelijk en incidenteel in Nederland komt verrichten en waarin gegevens zijn opgenomen betreffende verzekering of soortgelijke bescherming tegen de financiële risico's van beroepsaansprakelijkheid;
- b.
een bewijs van nationaliteit, alsmede, indien de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar als bedoeld in de wet onder 2° van toepassing is, een door Nederland afgegeven EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen als bedoeld in artikel 8 van richtlijn nr. 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PbEU L 016) of een door een andere betrokken staat dan Nederland afgegeven zodanige EG-verblijfsvergunning en een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000, of, indien de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar als bedoeld in de wet onder 3° van toepassing is, een verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie of een duurzame verblijfskaart of een ander bewijsmiddel waaruit blijkt dat de dienstverrichter het verblijfsrecht of het duurzaam verblijfsrecht heeft verkregen als bedoeld in hoofdstuk III, respectievelijk hoofdstuk IV van richtlijn nr. 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (PbEU L 158 en L 229);
- c.
een attest dat de dienstverrichter gerechtigd is om in een andere betrokken staat dan Nederland de betrokken beroepswerkzaamheden uit te oefenen;
- d.
bewijs van beroepskwalificaties;
- e.
voor gevallen als bedoeld in artikel 22, onder b, van de wet een bewijs van de daar omschreven beroepservaring.