ABRvS, 30-07-2014, nr. 201311208/1/A1
ECLI:NL:RVS:2014:2870
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
30-07-2014
- Zaaknummer
201311208/1/A1
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:2870, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 30‑07‑2014; (Hoger beroep)
- Wetingang
Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
JOM 2014/807
Uitspraak 30‑07‑2014
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 12 februari 2013 heeft het college [appellant] onder oplegging van bestuursdwang gelast zo spoedig mogelijk doch uiterlijk 1 april 2013 de stacaravan op het perceel [locatie], kavel […], te [plaats], te verwijderen en verwijderd te houden.
201311208/1/A1.
Datum uitspraak: 30 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland 3 december 2013 in zaken nrs. 13/4324 en 13/6402 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn
en
[appellant]
Procesverloop
Bij besluit van 12 februari 2013 heeft het college [appellant] onder oplegging van bestuursdwang gelast zo spoedig mogelijk doch uiterlijk 1 april 2013 de stacaravan op het perceel [locatie], kavel […], te [plaats], te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 12 juli 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar, onder verbetering van de motivering, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 december 2013 heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juli 2014, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door J. Groeneveld en M.A. Klop, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 5:24, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), wordt de last onder bestuursdwang bekendgemaakt aan de overtreder, aan de rechthebbenden op het gebruik van de zaak waarop de last betrekking heeft en aan de aanvrager.
Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet, zoals dat gold tot en met 30 september 2010, was het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een door het college verleende bouwvergunning.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, aanhef en onder b, zoals dat gold van 1 april 2007 tot en met 30 september 2010, was het verboden een bouwwerk, standplaats of deel daarvan dat is gebouwd zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning, in stand te laten, tenzij voor dat bouwen op grond van artikel 43 geen bouwvergunning is of was vereist.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de op 1 oktober 2010 in werking getreden Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Ingevolge artikel 2.3a, eerste lid, is het verboden een bouwwerk of deel daarvan dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning, in stand te laten.
2. Bij het besluit van 12 juli 2013 heeft het college de grondslag van de bestuursdwang gewijzigd in die zin dat niet wordt gehandhaafd op grond van artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo, maar uitsluitend op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van die wet. Tevens heeft het college bij dat besluit bepaald dat uiterlijk 1 september 2013 aan de last dient te zijn voldaan en dat de kosten van bestuursdwang niet op [appellant] worden verhaald.
3. Het perceel is gelegen in het [recreatiepark] te [plaats]. Vast staat dat [appellant] de stacaravan, tevens aangeduid als chalet, op 26 maart 2004 in eigendom heeft verkregen en dat hij deze niet zelf op het perceel heeft gebouwd of geplaatst. Tevens staat vast dat de stacaravan, zoals blijkt uit de onherroepelijke uitspraak van de rechtbank Zutphen van 27 mei 2009 in zaak nrs. 09/419 en 09/90, zonder de daartoe vereiste bouwvergunning en in strijd met het, ook ten tijde van belang nog geldende, bestemmingsplan "Stuwwalrand Parkzone Zuid", is opgericht. Voorts staat vast dat de stacaravan op het perceel aanwezig is zonder de daartoe ten tijde van de besluitvorming vereiste omgevingsvergunning. Het college was daarom tot handhavend optreden bevoegd.
4. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
5. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college van handhavend optreden had behoren af te zien. Hij voert daartoe aan dat hem niets te verwijten valt, nu hij in de aanloop naar de aankoop van de stacaravan contact heeft gehad met de verkoper van de stacaravan en met de eigenaar van het recreatiepark alsmede gebruik heeft gemaakt van de diensten van een makelaar, een notaris en een financiële instelling, en dat hij in het kader van deze contacten niets over de in overweging 3 bedoelde overtredingen heeft vernomen.
5.1. De voorzieningenrechter heeft onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 17 maart 2010 in zaak nr. 200901588/1/H1 met juistheid overwogen dat de rechtszekerheid zich ertegen verzet dat tegen [appellant] op grond van artikel 40, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet, thans artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo, handhavend zou worden opgetreden. Hierbij heeft de voorzieningenrechter terecht in aanmerking genomen dat [appellant] eerst per 1 april 2007 overtreder is geworden van de voormelde bepaling uit de Woningwet en dat hij ten tijde van de verkrijging van de stacaravan geen concrete aanwijzingen had dat deze zonder of in afwijking van een bouwvergunning was gebouwd. De voorzieningenrechter is onder verwijzing naar de uitspraak van 17 maart 2010, tevens terecht tot het oordeel gekomen dat het vorenstaande onverlet laat dat het college, zoals het bij het besluit van 12 juli 2013 alsnog heeft gedaan, de mogelijkheid had om tegen de stacaravan met bestuursdwang op te treden op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo, zoals het dat, ook na 1 april 2007, onder de Woningwet al kon op grond van artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van die wet. De omstandigheid dat [appellant] in de aanloop naar de verwerving van de stacaravan contact heeft gehad met de bedoelde deskundigen kan, wat daarvan zij, aan die mogelijkheid niet afdoen. Hetzelfde geldt voor zijn betoog ter zitting van de Afdeling dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college, tevens, handhavend had behoren op te treden tegen de eigenaar van het recreatiepark.
Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt voorts dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college van voormelde mogelijkheid in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken. Daartoe voert hij aan dat wegens de financiële gevolgen die uitvoering van de last voor hem met zich brengt, het opleggen daarvan zodanig evenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat het college daarvan had behoren af te zien. [appellant] stelt in dat verband dat hij voor de stacaravan een hypothecaire lening van € 130.000,00 heeft afgesloten en dat de kosten van zowel demontage, als van verplaatsing en montage van de stacaravan steeds € 20.000,00 zullen bedragen, zodat de totaal door hem te lijden schade zal neerkomen op ongeveer € 200.000,00, aangezien hij ook kosten zal moeten maken voor onder meer opslag en het vinden van een nieuwe locatie. Verwijdering van de stacaravan zal daarom tot zijn faillissement leiden, aldus [appellant].
6.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 24 december 2013 in zaak nr. 201211678/1/A1, biedt de omstandigheid dat handhavend optreden mogelijk ernstige financiële gevolgen heeft voor degene ten laste van wie wordt gehandhaafd, geen grond voor het oordeel dat dit optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat het bestuursorgaan daarvan om die reden behoorde af te zien. Voorts heeft [appellant] geen begin van bewijs geleverd ter onderbouwing van zijn stelling dat hij failliet zal gaan als gevolg van de uitvoering van de bestuursdwang. Zo heeft hij geen documenten overgelegd met betrekking tot de gestelde kosten van demontage, verplaatsing en montage. Ter zitting heeft hij in verband daarmee uitsluitend verklaard dat deze kosten, naar hij stelt in totaal € 60.000,00, zijn genoemd door een potentiële koper van de stacaravan. Tevens is van belang dat [appellant] ter zitting heeft verklaard dat de stacaravan van een as- en wielstelsel is voorzien, zodat hij reeds daarom niet aannemelijk heeft gemaakt dat de stacaravan in verband met de uitvoering van de bestuursdwang dient te worden gedemonteerd en opnieuw gemonteerd. Ook met betrekking tot de overige door hem gestelde schadeposten ten bedrage van € 10.000,00 heeft [appellant] geen bewijsstukken overgelegd.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de voorzieningenrechter met juistheid tot het oordeel gekomen dat het college aan de door [appellant] gestelde financiële gevolgen van bestuursdwang, geen doorslaggevend gewicht behoefde toe te kennen.
7. Voor zover [appellant] met zijn verwijzing naar kavel […] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld, faalt dit betoog. Het college heeft ter zitting verklaard dat het ook met betrekking tot de stacaravan op dat perceel een handhavingstraject heeft opgestart. Dat traject is op zeker moment onderbroken door een strafrechtelijke procedure. Nu deze laatste procedure is afgerond, zal het handhavingstraject worden voortgezet, aldus de verklaring van het college.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Fransen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2014
407-619.