De zaken 16/05534 ( [medeverdachte 1] ), 16/05323 ( [medeverdachte 2] ), 16/05509 ( [verdachte] ), 17/00263 ( [medeverdachte 5] ) en 17/01703 ( [medeverdachte 4] ) hangen samen. In al deze zaken wordt vandaag geconcludeerd.
HR, 03-04-2018, nr. 16/05509
ECLI:NL:HR:2018:494
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
03-04-2018
- Zaaknummer
16/05509
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:494, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑04‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:275
ECLI:NL:PHR:2018:275, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑02‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:494
Beroepschrift, Hoge Raad, 29‑06‑2017
- Vindplaatsen
NJ 2018/255 met annotatie van N. Rozemond
SR-Updates.nl 2018-0159
Uitspraak 03‑04‑2018
Inhoudsindicatie
Gewelddadige overval op echtpaar in woning in Amstelveen waarbij sieraden en kunstvoorwerpen zijn buitgemaakt. 1. Medeplegen van woningoverval. 2. Medeplegen van poging witwassen van de uit de overval verkregen buit. Toetsingskader: HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2014:3474, ECLI:NL:HR:2015:718 en ECLI:NL:HR:2016:1316 m.b.t. motiveringsplicht voor rechter indien medeplegen niet bestaat uit gezamenlijke uitvoering. Ad 1. Falende bewijsklacht medeplegen overval, mede in aanmerking dat uit ’s Hofs vaststellingen volgt dat verdachte door mededader A was gevraagd om de woningoverval te plegen teneinde waardevolle voorwerpen en geld te ontvreemden, dat verdachte vervolgens twee mededaders (B en C) heeft aangebracht voor de daadwerkelijke uitvoering van de te plegen overval, dat verdachte voorafgaand aan de overval contact met die twee mededaders onderhield, dat A en verdachte alles wat ze hebben gedaan hebben overlegd, dat ze er samen achter stonden en dat ze van begin af aan hadden gezegd dat het om geld ging. Voorts heeft het Hof vastgesteld dat verdachte ook nauw betrokken is geweest bij de verwikkelingen na de overval door het onderbrengen van een groot deel van de buitgemaakte voorwerpen bij zijn zus, en bij de pogingen die voorwerpen te gelde te maken, waarbij verdachte zou delen in de opbrengst. Ad 2. Falende bewijsklacht medeplegen poging witwassen, mede in aanmerking dat verdachte met mededader A heeft besproken dat de slachtoffers wel zouden willen betalen voor de ontvreemde voorwerpen, dat A een brief heeft opgesteld inhoudende dat de slachtoffers een bedrag van € 300.000,- moesten betalen om die voorwerpen terug te krijgen, dat verdachte van de inhoud van deze brief op de hoogte was, dat verdachte ter voorkoming van sporen een tasje heeft schoongemaakt en aan A heeft gegeven, dat dit tasje met een deel van de ontvreemde voorwerpen aan de voordeur van de woning van de slachtoffers is gehangen gelijktijdig met het bezorgen van de brief, en dat verdachte een keer is meegereden naar de woning van de slachtoffers toen daar een brief werd bezorgd. Voorts blijkt uit ’s Hofs vaststellingen dat een groot deel van de in de brief aangeboden voorwerpen door verdachte na de overval waren ondergebracht bij zijn zus en dat verdachte zou delen in de opbrengst van deze voorwerpen. CAG: anders t.a.v. medeplegen poging witwassen. Samenhang met 16/05323, 16/05534, 17/00263 en 17/01703.
Partij(en)
3 april 2018
Strafkamer
nr. S 16/05509
JHO
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 26 oktober 2016, nummer 23/001810-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R. Schreudering, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het betreft de beslissingen over feit 2 en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Bewezenverklaringen en bewijsvoering
2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1. primair
hij op 18 februari 2014 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- een aantal foto's en
- een familieboek en
- een mobiele telefoon (Samsung Galaxy Note II) en
- een bankpas van ING en
- een kentekenbewijs deel II behorende bij een Suzuki Splash en
- een paspoort op naam gesteld van [betrokkene 1] en een paspoort op naam gesteld van [betrokkene 2] en
- een hoeveelheid sieraden en
- een schoudertas en
- geldkistjes met daarin gulden munten en
- een Orde van Oranje Nassau op naam van [betrokkene 2] en
- een consoleklok in boulle-stijl en
- een schilderij van Matthijs Schoevaerdts (Spaans landschap met kerk) en
- schilderijen van Frans van Severdonck (Dieren in landschappen) en
- een schilderij van Arnold Marc Gorter (Bebost landschap) en
- een schilderij van Isaac Israels (Bois de Boulogne) en
- een schilderij van L. Barberini (Zuid-Europese marktscene) en
- een schilderij van J. Bosboom (Kerkinterieur met figuren) en
- een beeld van gekleurd glas (gemaakt door [betrokkene 3] ) en
- een collectie judaïca zilver (ter waarde van 150.000 euro) en
- een cameoglazen vaasje van Emile Galle en
- een Hollandse geelkoperen Chanoeka lamp en
- een schildpad parelmoer en een zilveren besnijdenisdoos en
- een zilveren filigrein bruidskistje en
- een rococo bronzen Menora en
- een stel zilveren tafelkandelaars (middelhoog model) en
- zilveren bekertjes en schaaltjes en
- een collectie van 11 grote stuks zilveren speelgoed en
- een collectie van 26 kleine stuks zilveren speelgoed en
- grote zilveren sauskommen (met elk twee oren) en
- antieke zilveren breipenhouders en
- een zilveren lepeldoos (met oud-Hollands reliëfdecor) en
- een zilveren antiek gegraveerde Chanoeka reiskandelaar en
- een 3-delig achtkantig peper- en zout-mosterdstelletje met blauwglazen binnenbakjes en
- een zilveren Hollands pepermuntdoosje en
- een Hollands Empire kristallen mosterdpot en
- zilveren speelgoed (te weten een kruiwagentje van G. Haspel te Antwerpen) en
- zilveren vaasvormige tafelstrooiers en
- een zilveren baluster tafelstrooier (met greep) en
- een zilveren gecontourneerd ovalen bonbonschaaltje en
- een zilveren achtkantige trommel (neo barokstijl met reliëfdecor van figuren) en
- een zilveren schuitvormig dienblad (Louis XVI stijl) en
- een zilveren bonbonmandje (Louis XVI stijl) en
- zilveren tafelkandelaars en
- zilveren gecontourneerde baluster tafelkandelaars en
- 7 zilveren en pleet bekers (enkele met Hebreeuwse teksten) en
- zilveren tafelkandelaars (laag model) en
- een 5-delig Rouaan aardewerk polychroom kaststel en
- een personenauto (Suzuki Splash [AA-00-BB] ),
toebehorende aan [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] , welke diefstal werd voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en bedreiging met geweld hierin bestonden dat een of meer van zijn mededaders [betrokkene 1]- van achteren bij haar nek hebben beetgepakt en
- een arm om haar nek hebben gelegd en
- een hand op haar mond hebben gedrukt en
- haar de woning in hebben gesleurd en
- de trap op hebben gesleurd en- hebben gezegd dat ze op haar knieën moest gaan zitten en "werk nou maar mee, anders doen we je man wat aan" en
- haar polsen en enkels en bovenlichaam met tape hebben vastgebonden en
- hebben gevraagd of ze een kluis had en
- op haar knieën naar de kluis hebben getrokken en
- hebben gezegd dat als het niet lukte met de code ze haar man verrot zouden slaan en [betrokkene 2]
- hebben vastgepakt en
- zijn polsen en enkels met tape hebben vastgebonden en
- een sprei over zijn hoofd hebben gedaan en
- hebben gezegd: "doe jij nou maar rustig anders doen wij jouw vrouw wat aan".
2. primair
hij in de periode van 17 april 2014 tot en met 22 april 2014 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om voorwerpen wit te wassen, te weten
- een hoeveelheid sieraden en
- een consoleklok in boulle-stijl en
- een schilderij van Matthijs Schoevaerdts (Spaans landschap met kerk) en
- schilderijen van Frans van Severdonck (Dieren in landschappen) en
- een schilderij van Arnold Marc Gorter (Bebost landschap) en
- een schilderij van Isaac Israels (Bois de Boulogne) en
- een schilderij van L. Barberini (Zuid-Europese marktscene) en
- een schilderij van J. Bosboom (Kerkinterieur met figuren) en
- een beeld van gekleurd glas (gemaakt door [betrokkene 3] ) en
- een collectie judaïca zilver (ter waarde van 150.000 euro) en
- een cameoglazen vaasje van Emile Galle en
- een Hollandse geelkoperen Chanoeka lamp en
- een zilveren filigrein bruidskistje en
- een rococo bronzen Menora en
- zilveren bekertjes en schaaltjes en
- een collectie van 11 grote stuks zilveren speelgoed en
- een collectie van 26 kleine stuks zilveren speelgoed en
- antieke zilveren breipenhouders en
- een zilveren lepeldoos (met oud-Hollands reliëfdecor) en
- een zilveren antiek gegraveerde Chanoeka reiskandelaar en
- een 3-delig achtkantig peper- en zout-mosterdstelletje met blauwglazen binnenbakjes en
- een zilveren Hollands pepermuntdoosje en
- een Hollands Empire kristallen mosterdpot en
- zilveren speelgoed (te weten een kruiwagentje van G. Haspel te Antwerpen) en
- zilveren vaasvormige tafelstrooiers en
- een zilveren baluster tafelstrooier (met greep) en
- een zilveren gecontourneerd ovalen bonbonschaaltje en
- een zilveren achtkantige trommel (neo barokstijl met reliëfdecor van figuren) en
- zilveren tafelkandelaars en
- 7 zilveren en pleet bekers (enkele met Hebreeuwse teksten) en
- zilveren tafelkandelaars (laag model) en
- een 5-delig Rouaan aardewerk polychroom kaststel,
door die voorwerpen om te zetten, terwijl hij en zijn mededader wisten, dat voornoemde voorwerpen onmiddellijk afkomstig waren uit enig misdrijf,
- een plastic tas, inhoudende een hoeveelheid sieraden en foto's en een familieboek (zijnde goederen die bij hetzelfde misdrijf zijn buitgemaakt als bovengenoemde goederen) aan de voordeur van de woning van die fam. [van betrokkene 1] heeft gehangen en
- brieven aan die familie [van betrokkene 1] over het tegen een vergoeding overdragen van bovengenoemde goederen heeft bezorgd, teneinde een geldbedrag van 300.000 te ontvangen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.1.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde onder meer overwogen:
"(...) Oordeel van het hof
Vaststaande feiten
In de nacht van 18 februari 2014 zijn [betrokkene 1] en [betrokkene 2] overvallen in hun woning in Amstelveen. [betrokkene 1] werd daarbij met tape vastgebonden. Hem werd gezegd zich rustig te houden omdat de daders anders zijn vrouw iets zouden aandoen. [betrokkene 2] werd gedwongen de kluis in hun woning open te maken. Daarbij werd gedreigd haar man iets te zullen aandoen als zij niet zou meewerken. Nadat zij de kluis open had gekregen werd ook zij met tape geboeid. De daders zijn vervolgens met de buitgemaakte sieraden en schilderijen vertrokken.
Op 17 april 2014 vond de politie een plastic tasje aan deur van de woning van [betrokkene 1 en 2] . Daarin zaten een klein deel van de bij de overval gestolen goederen en een brief. In die brief stond dat de hele buit kon worden teruggekocht voor € 300.000,-. Op 20 april 2014 werd weer een brief bij [betrokkene 1] en [betrokkene 2] bezorgd. Daarin stond dat op 22 april 2014 een eerste uitruil van een deel van de buit tegen geld zou kunnen plaatsvinden op een parkeerplaats in Amstelveen. Op 22 april 2014 werd door de politie op deze parkeerplaats een Mercedes gezien die op naam stond van de vriendin van [medeverdachte 1] . De brieven en het tasje werden telkens bezorgd door [betrokkene 4] , een bekende van [medeverdachte 1] .
In deze zelfde periode had [medeverdachte 1] een hoogoplopend conflict met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] , omdat hij nalatig was hen een (fors) geldbedrag te betalen. De communicatie hierover verliep meestal via de verdachte die regelmatig bij [medeverdachte 1] in de Mercedes zat. [medeverdachte 1] beloofde dat hij zou betalen zodra het zou lukken om 'de schilderijen' te verkopen. Hij heeft [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] op 17 mei 2014 een relatief klein bedrag overhandigd om de opgelopen spanning enigszins te verminderen.
Aan de bewijsoverwegingen voorafgaande overwegingen
(...)
- overwegingen met betrekking tot de bruikbaarheid en betrouwbaarheid van de verklaring van de verdachte van 18 juni 2014
(...)
Met betrekking tot de betrouwbaarheid en de bruikbaarheid van de verklaring van de verdachte van 18 juni 2014 overweegt het hof het volgende.
Het hof constateert dat de verdachte zichzelf in deze verklaring buiten schot heeft gehouden en [medeverdachte 1] de schuld heeft toegeschoven. Hij heeft zijn verklaring bovendien afgelegd nadat de politie hem enkele passages uit de OVC-gesprekken had voorgelezen. In die passages zei [medeverdachte 1] dat hij de verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] 'erin wilde luizen'. Het hof acht het daarom bepaald niet onwaarschijnlijk dat de verdachte hierover boos was en hierdoor heeft besloten [medeverdachte 1] te belasten. Dat hoeft niet per se te betekenen dat hij over diens rol heeft gelogen, maar het is wel reden te onderzoeken of zijn verklaring steun vindt in wat er verder nog uit het onderzoek is gebleken. Het hof vindt dat die steun er is, gelet op het volgende. Daarnaast is het hof van oordeel dat is gebleken dat de eigen rol van de verdachte veel groter is dan hij in zijn verklaring heeft doen voorkomen. Hierop wordt in de bewijsoverwegingen ingegaan.
Ten eerste is het hof van oordeel dat de OVC-gesprekken - die hierna zullen worden besproken - en de verklaring van de verdachte elkaar over en weer versterken waar het betreft de wetenschap van de overval en de betrokkenheid van [medeverdachte 1] en van [medeverdachte 5] daarbij. Verder hecht het hof waarde aan het feit dat de verdachte deze verklaring in een (heel) vroeg stadium van het onderzoek heeft afgelegd. Hij had op dat moment het dossier nog niet gelezen en zat nog in beperkingen. De verklaring bevat details die later in het onderzoek zijn bevestigd. Hij verklaarde bijvoorbeeld dat de informatie over de te overvallen woning afkomstig was van een derde persoon, die dicht bij de slachtoffers stond en zich onrechtvaardig door hen behandeld voelde. Dit komt overeen met de verklaring van [medeverdachte 5] dat hij informatie over zijn ex-schoonouders en hun bezittingen heeft gedeeld met [medeverdachte 1] . Een ander voorbeeld is dat [medeverdachte 1] hem vertelde dat het moeilijk was om in de woning binnen te komen en dat [medeverdachte 1] er zelf was wezen kijken, iets wat [medeverdachte 1] in hoger beroep uiteindelijk heeft bevestigd. Van belang acht het hof verder dat de verdachte verklaarde dat [medeverdachte 1] de bij de overval buitgemaakte schilderijen bewaarde in een Citybox. Nadat de politie hem vroeg of dat toevallig Shurgard was, bevestigde hij dat en gaf hij nadere details over de locatie en de grootte van deze box. Deze nadere gegevens bleken overeen te komen met de Shurgard-box die [medeverdachte 1] de dag na de overval had gehuurd en heeft bezocht. [medeverdachte 1] heeft in zijn verklaring niet gezegd dat hij de verdachte deze box zou hebben laten zien of hem daarover zou hebben verteld.
Dit alles maakt dat het hof de verklaring van de verdachte over de rol van [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] als betrouwbaar beoordeelt en de verklaring in zoverre bruikbaar acht voor het bewijs.
Bewijsoverwegingen
Voor het vaststellen van de rol van de verdachte - en die van de medeverdachten - in relatie tot de woningoverval op 18 februari 2014 is het volgende van belang.
In het dossier bevinden zich afgeluisterde telefoongesprekken, OVC-gesprekken opgenomen in de auto van [medeverdachte 1] en OVC-gesprekken opgenomen tijdens bezoekmomenten van [medeverdachte 1] bij [medeverdachte 5] in de gevangenis. Het hof kent aan deze gesprekken een grote bewijswaarde toe. Deze gesprekken vinden steun in meerdere verklaringen. Alle gesprekken, verklaringen en onderzoeksbevindingen die bijdragen aan de conclusie van het hof dat [medeverdachte 5] , [medeverdachte 1] , de verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] bij de overval betrokken zijn geweest, zijn opgenomen in de bewijsmiddelen die als bijlage bij dit arrest zijn gevoegd of als zodanig benoemd in deze bewijsoverweging.
- de interpretatie van de tap- en OVC-gesprekken
Het hof wijst in het bijzonder op de volgende gesprekken en zijn interpretatie daarvan.
- Een (niet voor het bewijs gebruikt) OVC-gesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] in de PI Almere op 10 mei 2014.
In dit gesprek praten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] onder andere over het verkopen van glaswerk van [betrokkene 3] via internet waarbij de opbrengst 'fifty/fifty' wordt verdeeld. Het ophalen zou moeten plaatsvinden op 17 mei 2014. [medeverdachte 5] heeft hierover ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard, dat er spullen van hem in Wijdenes lagen en daar weg moesten omdat de woning verkocht werd, dat hij wist dat [medeverdachte 1] geld nodig had, [medeverdachte 1] een deel van de opbrengst zou krijgen en hij [medeverdachte 1] zodoende een dienst bewees. Het hof acht het aannemelijk dat het hier ging over het verkopen door [medeverdachte 1] van legale goederen van [medeverdachte 5] , waaronder ook schilderijen, en dat [medeverdachte 1] een deel van de opbrengst zou krijgen. Ook andere gesprekken bevestigen dit beeld.
- Een telefoongesprek tussen [medeverdachte 1] en de verdachte op 16 mei 2014 (bewijsmiddel 23).
Dit gesprek - dat gezien de hierna te bespreken gesprekken van 27, 28 en 29 mei 2014 niet anders kan worden begrepen dan betrekking hebbend op een financieel probleem tussen enerzijds [medeverdachte 1] en anderzijds [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] naar aanleiding van de woningoverval - houdt het volgende in.
De verdachte zegt tegen [medeverdachte 1] dat er morgen (het hof begrijpt: 17 mei 2014) gepraat moet worden, want 'ze' hebben nog vragen en willen niet alleen de verdachte kunnen benaderen maar ook [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] ziet dit niet echt zitten omdat hij nog niets kan bieden, "geen ijs met handen kan breken". [medeverdachte 1] zegt dat hij er alles aan probeert te doen maar dat het nog niet goed lukt. Maar dat hij nu iets heeft waardoor geld gaat binnenkomen, namelijk door het verkopen van spullen. [medeverdachte 1] geeft in het gesprek aan de spullen snel te verkopen en dan "die kankermongolen" te betalen zodat ze er dan vanaf zijn. [medeverdachte 1] zegt dat dat dan wel sowieso niet datgene is wat hun in hun hoofd hebben. De verdachte beaamt dit maar zegt dat het hen wel even duidelijk gemaakt moet worden.
Vervolgens wordt gesproken over het verkopen van de spullen; naar het hof begrijpt (gezien het gesprek van 10 mei 2014 tussen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] ) gaat het dan over de (legale) goederen die [medeverdachte 1] voor [medeverdachte 5] gaat verkopen. [medeverdachte 1] zegt dat hij het aan gaat bieden op internet en bij een soort veilinghuis en dat hij het adres krijgt van hem (het hof begrijpt: [medeverdachte 5] ) als hij op bezoek is.
[medeverdachte 1] zegt in dit gesprek tegen de verdachte over de verkoop van deze goederen:
"Ik heb met die man gesproken, hij geeft me deze optie, want hij vond het ook wel kut, hij vond het ook wel erg weet je, omdat die zich ook moet indenken dat de dingen die hij zeg maar tegen mij heeft gezegd dat dat niet helemaal zo was, snap je, dus hij lost het voor zijn geval op deze manier op. Dat vind ik heel netjes van zijn kant vandaan. Het is niet zo van ja, ik kan nu niets doen en de ballen, begrijp je, dus die man helpt mij. Het wordt nu in gang gezet, eindelijk. Hij moet... die mensen moeten ook begrijpen dat hij binnen zit, weet je, dat je niet maar een twee drie stel op sprong dingen kan regelen en afspreken, begrijp je? Nu is dat eindelijk geregeld, zaterdag (het hof begrijpt: 17 mei 2014 (was een zaterdag)) gaat honderd procent door, die spullen halen en dan wordt het verkocht en dan krijgen ze gewoon ten eerste doekoe's, dat we gewoon hopelijk de zomer door kunnen weet je."
Naar het oordeel van het hof wordt door [medeverdachte 1] in deze passage een direct verband gelegd tussen [medeverdachte 5] en de (financiële) problemen die [medeverdachte 1] heeft gekregen met de betrokkenen bij de woningoverval. Het kan niet anders begrepen worden dan dat [medeverdachte 5] het vervelend vond dat zijn informatie niet helemaal juist was geweest, dat hij dit goed wilde maken - wilde oplossen - door [medeverdachte 1] te laten delen in de opbrengst van de verkoop van zijn eigen goederen zodat [medeverdachte 1] 'de kankermongolen' kon betalen, althans alvast een deel. Dat [medeverdachte 5] zich verantwoordelijk voelde voor het financiële conflict waarin [medeverdachte 1] verwikkeld was, is voorts een aanwijzing voor de onjuistheid van de verklaringen van de bij het conflict betrokkenen, dat hun conflict betrekking had op de wiethandel. [medeverdachte 5] speelt in het alternatieve scenario dat in die verklaringen wordt gepresenteerd immers geen enkele rol.
In het vervolg van het gesprek gaat het weer over het conflict met 'hun'. De verdachte zegt dat 'hun' nu ook zitten te splitsen. "Hun twee tegen ons twee". Hij zegt in dat verband dat hij het heel anders ingeschat had. Dat hij bij de "sollicitaties" heel selectief bezig was en dat hij de minste hoofdpijn "van dit" verwachtte. De verdachte zegt tegen [medeverdachte 1] dat om het netjes op te lossen, ze [medeverdachte 1] toch even aan de tand willen voelen. Ze voelen zich aan het lijntje gehouden en ze snappen gewoon niet dat [medeverdachte 1] in contact staat en niets kan ophoesten.
Dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] degenen zijn die kennelijk geld willen zien en met wie 'morgen' is afgesproken, wordt bevestigd door een geobserveerde ontmoeting op 17 mei 2014 (de dag na dit gesprek) tussen [medeverdachte 1] , de verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] . Het hof ziet in de opmerkingen van de verdachte - met name in het woord 'sollicitaties' -, een aanwijzing dat hij kennelijk [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] heeft benaderd voor het plegen van de overval. Ook hier heeft het hof bezien of dit gesprek is te begrijpen in het scenario van een conflict over wiethandel, waarin de verdachte zou hebben bemiddeld. Nu in de verklaringen daarover niet voorkomt dat de verdachte [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] voor het verkopen van wiet zou hebben geworven, past ook dit gesprek niet in dit scenario.
- een OVC-gesprek tussen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] van 24 mei 2014 (bewijsmiddel 29) en een sms-bericht van [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] (bewijsmiddel 30).
In dit gesprek zegt [medeverdachte 1] dat hij nog schilderijen heeft. [medeverdachte 5] vertelt hem dat hij een koper uit Italië heeft gevonden en dat deze koper er over zes weken kan zijn. Diezelfde dag stuurt [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] een sms-bericht waarin hij zegt dat de spullen slecht gaan maar dat 'de hogere hand' ermee bezig is, en dat het binnen twee maanden geregeld moet zijn.
Het hof is van oordeel dat context en inhoud van dit gesprek erop wijzen dat [medeverdachte 1] in het sms-bericht refereert aan zijn gesprek met [medeverdachte 5] . [medeverdachte 1] lijkt [medeverdachte 2] hier mede te delen dat [medeverdachte 5] , die door [medeverdachte 1] wordt aangeduid als 'de hogere hand', een koper heeft gevonden voor de gestolen voorwerpen - waaronder schilderijen - en dat het probleem binnenkort opgelost zal zijn. Dat het hier niet gaat over de legale kunst die [medeverdachte 1] bij [betrokkene 5] had opgehaald, zoals [medeverdachte 5] heeft verklaard, leidt het hof af uit het feit dat [medeverdachte 1] die kunst via internet en veilingen te koop heeft aangeboden. Dit kwam naar voren uit het hiervoor genoemde gesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] van 10 mei 2014.
- een OVC-gesprek van 27 mei 2014, sessie 12, vond plaats tussen [medeverdachte 1] en [betrokkene 4] (bewijsmiddel 31).
[medeverdachte 1] uit in dit gesprek zijn ongenoegen over het feit dat 'die ander' (het hof begrijpt: de verdachte) 'twee sukkels' (het hof begrijpt: [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] ) heeft aangebracht die nu het geld bij hem willen komen halen, alleen omdat er gezegd is dat er geld in de kluis lag. [medeverdachte 1] zegt dat er met die personen - door [medeverdachte 1] aangeduid als 'die apen' - niet te praten valt en dat zij alleen maar uit zijn op hun geld. [medeverdachte 1] zegt vervolgens dat hij alleen maar namens de tipgever praat en dat het dus geen zin heeft om verhaal op hem te komen halen.
Het hof leidt uit de inhoud van dit gesprek, bezien in de context van de overige inhoud van de gevoerde OVC-gesprekken, af dat [medeverdachte 1] het in dit gesprek heeft over het financiële conflict dat hij heeft met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] , dat verband houdt met de gepleegde overval. Het hof begrijpt daaruit voorts dat [medeverdachte 5] de tipgever is waarover [medeverdachte 1] spreekt en dat [medeverdachte 5] hem kennelijk verkeerd heeft geïnformeerd met betrekking tot de aanwezigheid van geld en de hoeveelheid daarvan in de kluis. Het laatste - dat de informatie niet geheel correct was - vindt bevestiging in het voormelde OVC-gesprek van 16 mei 2014 tussen de verdachte en [medeverdachte 1] . Ten slotte is van belang dat uit dit gesprek naar voren komt dat [medeverdachte 1] zei 'namens' [medeverdachte 5] te spreken. Ook hierin ziet het hof een aanwijzing dat [medeverdachte 5] nauw bij deze overval betrokken was en daarin een leidende rol had. Dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] afgingen op wat er in de kluis lag wijst voorts op hun betrokkenheid bij de overval. Het feit dat [medeverdachte 1] zegt dat de verdachte 'twee sukkels' heeft aangebracht bevestigt de interpretatie van het hof dat de verdachte [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] voor de overval heeft geworven.
- een OVC-gesprek tussen [medeverdachte 1] en [betrokkene 4] op 28 mei 2014, sessie 31, (bewijsmiddel 34).
Het hof begrijpt uit dit gesprek dat de samenwerking tussen [medeverdachte 1] en de verdachte onder druk was komen te staan doordat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] moeilijk waren gaan doen. [betrokkene 4] wijst [medeverdachte 1] er in dit verband op dat hij nog 'kankermazzel' had gehad dat het mannelijke slachtoffer tijdens de overval niet was overleden, waarop [medeverdachte 1] bevestigend reageert.
Ook hier lijkt het er, door het directe verband dat in het gesprek werd gelegd tussen de problemen met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en de verdachte en de overval, volstrekt niet op dat die problemen iets te maken hadden met de wiethandel.
- een OVC-gesprek tussen [medeverdachte 1] en de verdachte op 28 mei 2014, sessie 31, (bewijsmiddel 34).
In dit gesprek zegt [medeverdachte 1] tegen de verdachte dat de koper er over 8 à 9 weken zal zijn. De verdachte antwoordt hierop dat het tot die tijd 'erg heet is bij mijn zus daarboven'.
Het hof merkt op dat een groot deel van de gestolen voorwerpen, waaronder de schilderijen, is teruggevonden op de zolderverdieping behorende bij de woning van de zus van de verdachte. Het hof interpreteert dit gesprek daarom als betrekking hebbend op het verkopen van de bij de overval buitgemaakte voorwerpen. [medeverdachte 1] lijkt ook hier te verwijzen naar hetgeen [medeverdachte 5] hem op 24 mei 2014 heeft gezegd. Het hof vindt hierin een bevestiging van zijn conclusie uit dat OVC-gesprek.
- Een OVC-gesprek tussen [medeverdachte 1] en de verdachte op 29 mei 2014, sessie 38 (bewijsmiddel 35).
Het hof interpreteert dit gesprek als volgt.
[medeverdachte 1] en de verdachte praten over het ophangen van het tasje aan de deur van de woning van de slachtoffers. [medeverdachte 1] heeft het idee dat de verdachte hem daarover verwijten maakt, de zaak is daardoor immers kort geleden in 'Opsporing Verzocht' gekomen. [medeverdachte 1] zegt tegen de verdachte dat dit (het hof begrijpt: het ophangen van het tasje) niet nodig was geweest als er minimaal "een pop of dertig in de kluis had gezeten" en "zevenentachtig ruggen aan sieraad". [medeverdachte 1] zegt verder dat 'we' vanaf het begin af aan al hadden gezegd dat het om geld ging. Ook legt hij aan de verdachte uit dat en waarom hij ervan uit was gegaan dat dit geldbedrag en dit bedrag aan sieraden zich in het huis zouden bevinden, maar dat het heeft tegengezeten en dat het te gelde maken van de schilderijen niet vlot verloopt. [medeverdachte 1] verwijst hierbij naar 'die verhalen van [medeverdachte 5] ':
"die verhalen van [medeverdachte 5] wat ie mij tegen mij heeft gezegd, geld komen halen, daarop acteren. En hij had ook tegen mij gezegd er moet minimaal een rug of dertig minimaal.. ntv.. geld dat hij altijd in huis had. Dat is gewoon vast, dat zei ie tegen mij. Dus je gaat al van dertig ruggen uit. Nou, dan ga je van tachtig ruggen aan sieraden uit. Dat is dan alleen al zogenaamde ringen, zestig, zeventig ruggen waard moet zijn. Nou goed ntv die ntv Schilderijen zijn van later orde.. ntv.. een paar maanden gaan duren, maar omdat het allemaal tegen heb gezeten en niet loopt, je hebt met derde en vierde partijen te maken, dat alles snel snel snel moet. Dan.. in principe ..ntv.. ook al sta je er zelf wel achter en hou je in je achterhoofd vannehh...dat hij ook had voorgegeven vannehh... weet je waarschijnlijk kopen ze het wel terug zulk mensen zijn het wel ..ntv.. emotionele waarde. Weet je, met die gedachte was dat een drijfveer. Op die drijfveer ga je verder."
Gezien de context moet [medeverdachte 1] met 'het huis' gedoeld hebben op de woning van [betrokkene 1 en 2] . Het hof merkt op dat dit onderdeel van het gesprek nauwelijks anders begrepen kan worden dan dat [medeverdachte 1] , maar ook de verdachte, vooraf van de overval op de hoogte was en daarbij nauw betrokken was. Het past in ieder geval niet bij de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg dat hij niets van de overval heeft geweten en pas een tijdje daarna betrokken is geraakt bij het onderbrengen van de buitgemaakte spullen. Ook kan uit dit gesprek begrepen worden dat [medeverdachte 1] aan de verdachte heeft gezegd dat [medeverdachte 5] (het hof begrijpt: [medeverdachte 5] ) hem, [medeverdachte 1] , had verteld wat er allemaal in het huis lag en ook had aangegeven dat de slachtoffers de goederen waarschijnlijk wel zouden terugkopen.
Uit de rest van het gesprek blijkt verder met zoveel woorden dat [medeverdachte 1] op allerlei manieren probeerde bij de overval gestolen schilderijen te gelde te maken. [medeverdachte 1] heeft in hoger beroep ook niet (langer) ontkend dat dit het onderwerp van gesprek was. De interpretatie van dit deel van het gesprek is dan ook duidelijk.
Ook een ander deel van het gesprek interpreteert het hof als betrekking hebbend op de woningoverval. In dat deel van het gesprek bespreken [medeverdachte 1] en de verdachte hoe het komt dat de overval op 'Opsporing Verzocht' is geweest. [medeverdachte 1] vermoedt dat iemand 'blij heeft lopen doen', en overdenkt hardop de kans dat iemand hem heeft doorgegeven of iets heeft doorgebeld (naar het hof begrijpt: aan de politie). De verdachte zegt in dit kader dat 'deze twee jongens' (het hof begrijpt: [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] ) het nog niet eens aan hun schaduw hadden verteld. [medeverdachte 1] zegt dat hij het alleen thuis en aan zijn vader heeft verteld. [medeverdachte 1] zegt verder wie er allemaal nog meer op de hoogte kunnen zijn.
Ook dit deel van het gesprek past niet in de verklaring van de verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] dat de gesprekken over wiethandel zouden gaan. Als het echt over wiet zou gaan, is de context van dit gesprek onverklaarbaar. Het hof is dan ook van oordeel dat de inhoud en de context van dit gesprek erop wijzen dat met 'het' wat al dan niet is verteld, wordt gedoeld op het plegen van de overval.
In dit gesprek zegt [medeverdachte 1] voorts tegen de verdachte dat [medeverdachte 5] (het hof begrijpt: [medeverdachte 5] ) hem heeft verteld dat er binnen zeven tot acht weken iemand vanuit Italië hier naartoe komt en dat die man alles meeneemt en [medeverdachte 1] zegt dat hij in principe geen stress meer heeft omdat hij weet dat alles over twee maanden weg zal zijn.
Ook dit gesprek interpreteert het hof als betrekking hebbend op de gestolen schilderijen. Het hof ziet dit gesprek derhalve als een verdere bevestiging van voornoemde conclusie uit het OVC-gesprek van 24 mei 2014.
De bewijswaarde van de tap- en OVC-gesprekken
Het hof heeft hiervoor uitgelegd dat voorzichtigheid geboden is bij de interpretatie van afgeluisterde gesprekken en het trekken van conclusies daaruit. Dat neemt echter niet weg dat de inhoud van de onderhavige gesprekken al een belangrijke aanwijzing oplevert voor de betrokkenheid van [medeverdachte 5] , [medeverdachte 1] , de verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] bij de overval. Ten eerste is het hof van oordeel dat op grond van die inhoud genoegzaam kan worden vastgesteld dat de OVC-gesprekken die [medeverdachte 1] met de verdachte en [betrokkene 4] (en een enkele keer ook met zijn vriendin [betrokkene 6] ) voerde gingen over de overval en de nasleep daarvan. Uit de hiervoor weergegeven overwegingen blijkt immers dat bijna onverbloemd over de overval en de nasleep daarvan is gesproken en dat de gesprekken daarover in verband met elkaar staan. Ook werd, zij het niet direct en zonder naam en toenaam, besproken wie bij die overval betrokken waren.
Voorts is het hof van oordeel dat ervan kan worden uitgegaan dat [medeverdachte 1] in die gesprekken de waarheid sprak. Het feit dat [medeverdachte 1] niet alleen in gesprekken met de verdachte, maar ook in gesprekken met [betrokkene 6] , zijn toenmalige vriendin, en met [betrokkene 4] , met wie hij allebei geen financieel conflict had, het financieel conflict in verband bracht met de overval en/of de gestolen voorwerpen, wijst erop dat dit werkelijk zo was. Van belang is ook dat [medeverdachte 1] zich er niet van bewust was dat hij in zijn auto werd afgeluisterd en in die zin vrijuit sprak; ook ten aanzien van zijn telefoon lijkt de gedachte dat hij kon worden afgeluisterd pas rond 29 mei 2014 te ontstaan. Het hof kent die gesprekken dan ook grote bewijswaarde toe.
De rol van de verdachte
Het hof zal nu nagaan of er bevestiging gevonden kan worden voor deze sterke aanwijzingen voor de betrokkenheid van de verdachte bij de overval.
Ten aanzien van de verdachte vindt het hof bevestiging voor de sterke aanwijzingen die deze en andere OVC-gesprekken opleveren in de verklaring van de verdachte zelf, inhoudend dat [medeverdachte 1] hem had gevraagd die overval te plegen en had verteld over welke - waardevolle - spullen het zou gaan. Het hof acht de verklaring van de verdachte, dat hij - nadat hij had geweigerd de overval zelf uit te voeren - wel voortdurend op de hoogte is gehouden van de gebeurtenissen rond de overval, maar [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] niet voor het plegen van de overval heeft benaderd, ongeloofwaardig. De verklaring van de verdachte dat [medeverdachte 1] zelf mensen (het hof begrijpt: [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] ) had gevonden die de overval wilde plegen, staat haaks op bovenvermelde OVC-gesprekken en het kennelijke directe contact tussen verdachte en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] zoals dit uit de verschillende gesprekken tussen [medeverdachte 1] en de verdachte kan worden afgeleid. Daarbij weegt mee dat er geen aan de overval voorafgaand contact is gebleken tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] , terwijl uit de verklaring van de zus van de verdachte (dossierpagina 628) blijkt dat [medeverdachte 4] een vriend is van haar broer en dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] neven van elkaar zijn.
Het hof concludeert op grond van de bewijsmiddelen dat de verdachte [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] heeft aangebracht met het oog op de te plegen woningoverval in Amstelveen en dat de verdachte van dit doel op de hoogte was gezien zijn informatie van [medeverdachte 1] .
Het hof leidt voorts uit de OVC-gesprekken af dat [medeverdachte 1] en de verdachte in de onderhavige zaak steeds hebben samengewerkt. Het verwijst naar het gesprek van 29 mei 2014 waarin [medeverdachte 1] tegen de verdachte zei dat ze ( [medeverdachte 1] en de verdachte) alles wat ze hadden gedaan hadden overlegd, er samen achterstonden, en dat ze vanaf het begin af aan hadden gezegd dat het om geld ging.
De verdachte is ook nauw betrokken geweest bij de verwikkelingen na de overval. De verdachte heeft bij zijn zus een groot gedeelte van de buitgemaakte goederen ondergebracht, is betrokken geweest - nadat bleek dat de goederen niet snel te gelde konden worden gemaakt - bij de financiële perikelen tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] en was betrokken bij de poging tot witwassen van een gedeelte van de buit door het proberen die buit terug te verkopen aan de slachtoffers. Hij zou ook meedelen in de opbrengst daarvan. Het hof acht deze nauwe betrokkenheid nadat het feit had plaatsgevonden mede redengevend voor de bewijsvoering, nu hieruit blijkt van de aard en de intensiteit van de samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte 1] enerzijds en die tussen de verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] anderzijds, van welke samenwerking ook voorafgaand aan het feit sprake was.
Nu de verdachte in alle fasen van de overval en bij de nasleep daarvan betrokken is geweest, is naar het oordeel van het hof sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hem en de medeverdachten zodat hij als mededader van de woningoverval kan worden aangemerkt. Hij had daarbij, samen met [medeverdachte 1] , een organiserende rol en deze is van aanzienlijk intellectueel en materieel gewicht geweest. Hij heeft, met [medeverdachte 5] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] , deel uitgemaakt van een doelgerichte dadergroep.
De gevoerde verweren van de verdediging worden verworpen.
(...)"
2.2.2.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde onder meer overwogen:
"(...) Oordeel van het hof
Aan de bewijsoverweging voorafgaande overwegingen
- vaststaande feiten
In het bijzonder gaat het bij het onder 2 tenlastegelegde om het volgende.
Op 17 april 2014 vond de politie een plastic tasje aan deur van de woning van [betrokkene 1 en 2] . Daarin zaten een klein deel van de bij de overval gestolen goederen en een brief. In die brief stond dat de hele buit kon worden teruggekocht voor € 300.000,-. Op 20 april 2014 werd weer een brief bij [betrokkene 1] en [betrokkene 2] bezorgd. Daarin stond dat op 22 april 2014 een eerste uitruil van een deel van de buit tegen geld zou kunnen plaatsvinden op een parkeerplaats in Amstelveen. Op 22 april 2014 werd door de politie op deze parkeerplaats een Mercedes gezien die op naam stond van de vriendin van [medeverdachte 1] .
- algemene overwegingen met betrekking tot tap- en OVC-gesprekken
Het hof verwijst hier naar de hiervoor opgenomen paragraaf ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde.
- verklaring van de verdachte d.d. 18 juni 2014
Het hof verwijst hier naar de hiervoor opgenomen paragraaf ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde.
Bewijsoverwegingen
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat door het per brief aan de slachtoffers aanbieden van de mogelijkheid om de bij de woningoverval ontvreemde goederen terug te kopen, sprake is van een poging tot witwassen van de betreffende goederen.
Immers is onder de gegeven omstandigheden en naar de uiterlijke verschijningsvorm dit handelen er kennelijk op gericht geweest de criminele herkomst van de voorwerpen te verbergen of te verhullen.
Door de goederen terug te verkopen zouden die immers worden omgezet in geld. Het bezorgen van de tas en de brieven zijn handelingen die daartoe een begin van uitvoering opleverden.
Uit de bewijsmiddelen kan het volgende worden afgeleid.
De verklaring van de verdachte houdt in dat [medeverdachte 1] hem zei dat de slachtoffers wel zouden betalen voor de spullen en dat [medeverdachte 1] een brief wilde maken. De verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 1] iemand had om de brief te bezorgen; de verdachte spreekt over 'die rooie' (het hof begrijpt: [betrokkene 4] ). De verdachte heeft [medeverdachte 1] een tasje gegeven, dat hij eerst heeft schoongemaakt (het begrijpt: ter voorkoming van sporen). De verdachte heeft ook verklaard over de inhoud van de brief; dat het ging om € 300.000,-, dat de slachtoffers een bedrag moesten betalen en dat dan de spullen zouden worden teruggebracht. De verdachte heeft verklaard eenmaal mee te zijn gereden naar Amstelveen, dat [medeverdachte 1] [betrokkene 4] instrueerde en dat [betrokkene 4] vervolgens deed wat hem gevraagd werd.
Deze verklaring van de verdachte wordt bevestigd in andere bewijsmiddelen, zoals het OVC-gesprek tussen [medeverdachte 1] en [betrokkene 4] op 27 mei 2014 over het feit dat [betrokkene 4] in beeld was bij 'Opsporing Verzocht'. [medeverdachte 1] zegt in dit gesprek dat als [betrokkene 4] wordt gepakt hij moet zeggen dat hij de opdracht heeft gehad van twee, drie negers waaronder [verdachte] en [medeverdachte 4] . De verklaring van de verdachte wordt ook bevestigd door de uitlatingen van [medeverdachte 1] in een OVC-gesprek van 29 mei 2014 tegen de verdachte. [medeverdachte 1] zegt in dit gesprek dat [medeverdachte 5] (het hof begrijpt: [medeverdachte 5] ) had gezegd dat 'ze' (het hof begrijpt: [betrokkene 1 en 2] ) het wel terug zouden kopen vanwege de emotionele waarde (het hof begrijpt: de bij hen gestolen kunstvoorwerpen). Ten slotte is er ook een OVC-gesprek van 29 mei 2014 tussen de verdachte en [medeverdachte 1] waarin [medeverdachte 1] zegt 'die hele storing (het hof begrijpt: die hele (s)torie van die tas ophangen').
Het hof is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte op de hoogte was van het doel van het bij de slachtoffers bezorgde tasje met inhoud. De verdachte heeft in de wetenschap van het doel - te weten het witwassen van de gestolen goederen - een actieve bijdrage geleverd aan de uitvoering van dit plan door het tasje te leveren. Dat de verdachte op de hoogte was van het misdadig doel van het bezorgen van het tasje en de brief volgt te meer uit het gegeven dat de verdachte het tasje heeft schoongemaakt te voorkoming van achterlaten van sporen. Tenslotte is de verdachte ook eenmaal mee gegaan met het bezorgen van de brief en het tasje.
Uit dit samenstel van handelingen van de verdachte kan worden afgeleid dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn mededader bij de poging tot witwassen.
Het hof komt dan ook tot een bewezenverklaring van het medeplegen van een poging tot witwassen.
Het verweer van de verdediging wordt derhalve verworpen."
3. Toetsingskader
In de arresten HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/44 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
4. Beoordeling van het eerste middel
4.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van de onder 1 primair tenlastegelegde overval ten aanzien van het medeplegen ontoereikend is gemotiveerd.
4.2.
Het Hof heeft in zijn hiervoor onder 2.2.1 weergegeven bewijsoverweging gemotiveerd op grond waarvan naar zijn oordeel het tenlastegelegde medeplegen bewezen is. Het oordeel van het Hof dat de door hem in aanmerking genomen feiten en omstandigheden in hun onderling verband en samenhang voldoende zijn om te kunnen spreken van een voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking van de verdachte met zijn mededaders geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat uit de vaststellingen van het Hof volgt dat de verdachte door zijn mededader [medeverdachte 1] was gevraagd om de woningoverval te plegen teneinde waardevolle voorwerpen en geld te ontvreemden, dat de verdachte vervolgens twee mededaders ( [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] ) heeft aangebracht voor de daadwerkelijke uitvoering van de te plegen overval, dat de verdachte voorafgaand aan de overval contact met die twee mededaders onderhield, en dat de mededader [medeverdachte 1] en de verdachte alles wat ze hebben gedaan hebben overlegd, dat ze er samen achter stonden en dat ze van begin af aan hadden gezegd dat het om geld ging. Voorts heeft het Hof vastgesteld dat de verdachte ook nauw betrokken is geweest bij de verwikkelingen na de overval door het onderbrengen van een groot deel van de buitgemaakte voorwerpen bij zijn zus, en bij de pogingen die voorwerpen te gelde te maken, waarbij de verdachte zou delen in de opbrengst.
4.3.
Het middel faalt.
5. Beoordeling van het tweede middel
5.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van de onder 2 primair tenlastegelegde poging tot witwassen ten aanzien van het medeplegen ontoereikend is gemotiveerd.
5.2.
Het Hof heeft in zijn hiervoor onder 2.2.1 en 2.2.2 weergegeven bewijsoverwegingen gemotiveerd op grond waarvan naar zijn oordeel het tenlastegelegde medeplegen bewezen is. Het oordeel van het Hof dat de door hem in aanmerking genomen feiten en omstandigheden in hun onderling verband en samenhang voldoende zijn om te kunnen spreken van een voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking van de verdachte met zijn mededader geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat de verdachte met zijn mededader [medeverdachte 1] heeft besproken dat de slachtoffers wel zouden willen betalen voor de ontvreemde voorwerpen, dat de mededader [medeverdachte 1] een brief heeft opgesteld inhoudende dat de slachtoffers een bedrag van € 300.000,- moesten betalen om die voorwerpen terug te krijgen, dat de verdachte van de inhoud van deze brief op de hoogte was, dat de verdachte, ter voorkoming van sporen, een tasje heeft schoongemaakt en aan de mededader [medeverdachte 1] heeft gegeven, dat dit tasje met een deel van de ontvreemde voorwerpen aan de voordeur van de woning van de slachtoffers is gehangen gelijktijdig met het bezorgen van de brief, en dat de verdachte een keer is meegereden naar de woning van de slachtoffers toen daar een brief werd bezorgd. Voorts blijkt uit de vaststellingen van het Hof dat een groot deel van de in de brief aangeboden voorwerpen door de verdachte na de overval waren ondergebracht bij zijn zus en dat de verdachte zou delen in de opbrengst van deze voorwerpen.
5.3.
Het middel faalt.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 april 2018.
Conclusie 06‑02‑2018
Inhoudsindicatie
Gewelddadige overval op echtpaar in woning in Amstelveen waarbij sieraden en kunstvoorwerpen zijn buitgemaakt. 1. Medeplegen van woningoverval. 2. Medeplegen van poging witwassen van de uit de overval verkregen buit. Toetsingskader: HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2014:3474, ECLI:NL:HR:2015:718 en ECLI:NL:HR:2016:1316 m.b.t. motiveringsplicht voor rechter indien medeplegen niet bestaat uit gezamenlijke uitvoering. Ad 1. Falende bewijsklacht medeplegen overval, mede in aanmerking dat uit ’s Hofs vaststellingen volgt dat verdachte door mededader A was gevraagd om de woningoverval te plegen teneinde waardevolle voorwerpen en geld te ontvreemden, dat verdachte vervolgens twee mededaders (B en C) heeft aangebracht voor de daadwerkelijke uitvoering van de te plegen overval, dat verdachte voorafgaand aan de overval contact met die twee mededaders onderhield, dat A en verdachte alles wat ze hebben gedaan hebben overlegd, dat ze er samen achter stonden en dat ze van begin af aan hadden gezegd dat het om geld ging. Voorts heeft het Hof vastgesteld dat verdachte ook nauw betrokken is geweest bij de verwikkelingen na de overval door het onderbrengen van een groot deel van de buitgemaakte voorwerpen bij zijn zus, en bij de pogingen die voorwerpen te gelde te maken, waarbij verdachte zou delen in de opbrengst. Ad 2. Falende bewijsklacht medeplegen poging witwassen, mede in aanmerking dat verdachte met mededader A heeft besproken dat de slachtoffers wel zouden willen betalen voor de ontvreemde voorwerpen, dat A een brief heeft opgesteld inhoudende dat de slachtoffers een bedrag van € 300.000,- moesten betalen om die voorwerpen terug te krijgen, dat verdachte van de inhoud van deze brief op de hoogte was, dat verdachte ter voorkoming van sporen een tasje heeft schoongemaakt en aan A heeft gegeven, dat dit tasje met een deel van de ontvreemde voorwerpen aan de voordeur van de woning van de slachtoffers is gehangen gelijktijdig met het bezorgen van de brief, en dat verdachte een keer is meegereden naar de woning van de slachtoffers toen daar een brief werd bezorgd. Voorts blijkt uit ’s Hofs vaststellingen dat een groot deel van de in de brief aangeboden voorwerpen door verdachte na de overval waren ondergebracht bij zijn zus en dat verdachte zou delen in de opbrengst van deze voorwerpen. CAG: anders t.a.v. medeplegen poging witwassen. Samenhang met 16/05323, 16/05534, 17/00263 en 17/01703.
Nr. 16/05509
Mr. A.J. Machielse
Zitting: 6 februari 2018 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[verdachte] 1.
1. Het gerechtshof Amsterdam heeft verdachte op 26 oktober 2016 voor 1 primair: diefstal voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken of om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, en 2 primair: medeplegen van poging tot witwassen, veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en zes maanden. Voorts heeft het hof beslist op vorderingen van benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd zoals in het arrest omschreven.
2. Verdachte heeft cassatie doen instellen en mr. R. Schreudering, advocaat te Utrecht, heeft een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel klaagt over de veroordeling voor feit 1 primair. De steller van het middel wijst erop dat de rechtbank verdachte heeft vrijgesproken van feit 1 primair – het medeplegen – en hem heeft veroordeeld voor feit 1 subsidiair – medeplichtigheid –. Volgens het eerste middel kan uit de bewijsvoering niet worden afgeleid dat de verdachte, zoals het hof heeft aangenomen in alle fasen bij de overval betrokken is geweest. Wat wel blijkt is onvoldoende om van medeplegen te kunnen spreken. Niet blijkt dat verdachte een actieve rol heeft gespeeld bij de overval zelf. De bijdrage van verdachte die wel kan worden vastgesteld kan niet worden gekwalificeerd als een voor medeplegen voldoende intellectuele en/of materiële bijdrage.
3.2. Het hof heeft onder 1 primair bewezenverklaard dat:
"hij op 18 februari 2014 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- een aantal foto's en
- een familieboek en
- een mobiele telefoon (Samsung Galaxy Note II) en
- een bankpas van ING en
- een kentekenbewijs deel II behorende bij een Suzuki Splash en
- een paspoort op naam gesteld van [betrokkene 1] en een paspoort op naam gesteld van [betrokkene 2] en
- een hoeveelheid sieraden en
- een schoudertas en
- geldkistjes met daarin gulden munten en
- een Orde van Oranje Nassau op naam van [betrokkene 2] en
- een consoleklok in boulle-stijl en
- een schilderij van Matthijs Schoevaerdts (Spaans landschap met kerk) en
- schilderijen van Frans van Severdonck (Dieren in landschappen) en
- een schilderij van Arnold Marc Gorter (Bebost landschap) en
- een schilderij van Isaac Israels (Bois de Boulogne) en
- een schilderij van L. Barberini (Zuid-Europese marktscène) en
- een schilderij van J. Bosboom (Kerkinterieur met figuren) en
- een beeld van gekleurd glas (gemaakt door [betrokkene 3] ) en
- een collectie judaica zilver (ter waarde van 150.000 euro) en
- een cameoglazen vaasje van Emile Galle en
- een Hollandse geelkoperen Chanoeka lamp en
- een schildpad parelmoer en een zilveren besnijdenisdoos en
- een zilveren filigrein bruidskistje en
- een rococo bronzen Menora en
- een stel zilveren tafelkandelaars (middelhoog model) en
- zilveren bekertjes en schaaltjes en
- een collectie van 11 grote stuks zilveren speelgoed en
- een collectie van 26 kleine stuks zilveren speelgoed en
- grote zilveren sauskommen (met elk twee oren) en
- antieke zilveren breipenhouders en
- een zilveren lepeldoos (met oud-Hollands reliëfdecor) en
- een zilveren antiek gegraveerde Chanoeka reiskandelaar en
- een 3-delig achtkantig peper- en zout-mosterdstelletje met blauwglazen binnenbakjes en
- een zilveren Hollands pepermuntdoosje en
- een Hollands Empire kristallen mosterdpot en
- zilveren speelgoed (te weten een kruiwagentje van G. Haspel te Antwerpen) en
- zilveren vaasvormige tafelstrooiers en
- een zilveren baluster tafelstrooier (met greep) en
- een zilveren gecontourneerd ovalen bonbonschaaltje en
- een zilveren achtkantige trommel (neo barokstijl met reliëfdecor van figuren) en
- een zilveren schuitvormig dienblad (Louis XVI stijl) en
- een zilveren bonbonmandje (Louis XVI stijl) en
- zilveren tafelkandelaars en
- zilveren gecontourneerde baluster tafelkandelaars en
- 7 zilveren en pleet bekers (enkele met Hebreeuwse teksten) en
- zilveren tafelkandelaars (laag model) en
- een 5-delig Rouaan aardewerk polychroom kaststel en
- een personenauto (Suzuki Splash [AA-00-BB] ),
toebehorende aan [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] , welke diefstal werd voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en bedreiging met geweld hierin bestonden dat een of meer van zijn mededaders [betrokkene 1]
- van achteren bij haar nek hebben beetgepakt en
- een arm om haar nek hebben gelegd en
- een hand op haar mond hebben gedrukt en
- haar de woning in hebben gesleurd en
- de trap op hebben gesleurd en
- hebben gezegd dat ze op haar knieën moest gaan zitten en "werk nou maar mee, anders doen we je man wat aan" en
- haar polsen en enkels en bovenlichaam met tape hebben vastgebonden en
- hebben gevraagd of ze een kluis had en
- op haar knieën naar de kluis hebben getrokken en
- hebben gezegd dat als het niet lukte met de code ze haar man verrot zouden slaan en [betrokkene 2]
- hebben vastgepakt en
- zijn polsen en enkels met tape hebben vastgebonden en
- een sprei over zijn hoofd hebben gedaan en
- hebben gezegd: "doe jij nou maar rustig anders doen wij jouw vrouw wat aan".
3.3. Het hof is ervan uitgegaan dat de overval gepleegd is door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] . Het idee voor de overval was afkomstig van de [medeverdachte 5] die het niet kon verkroppen dat zijn schoonouders hem na de zelfmoord van zijn vrouw onheus hadden behandeld. [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] maakten de plannen. [medeverdachte 1] betrok [verdachte] daarbij en [verdachte] zocht [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] aan. Toen het met de verkoop van de buit niet vlotte en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] hun deel wilde hebben heeft [medeverdachte 5] ermee ingestemd dat een deel van hem rechtens toebehorende voorwerpen zou worden verkocht om [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] voorlopig tevreden te stellen, in afwachting van de verkoop van de gehele buit. Het hof heeft in zijn arrest deze lijnen en activiteiten gereconstrueerd aan de hand van verklaringen van verdachten, afgeluisterde telefoongesprekken, OVC gesprekken, en observaties. Het hof heeft ook de verklaringen dat het om schulden in de wiethandel ging ontzenuwd.
3.4. Het hof heeft in zijn arrest onder meer overwogen:
"De rol van de verdachte
Het hof zal nu nagaan of er bevestiging gevonden kan worden voor deze sterke aanwijzingen voor de betrokkenheid van de verdachte bij de overval.
Ten aanzien van de verdachte vindt het hof bevestiging voor de sterke aanwijzingen die deze en andere OVC-gesprekken opleveren in de verklaring van de verdachte zelf, inhoudend dat [medeverdachte 1] hem had gevraagd die overval te plegen en had verteld over welke - waardevolle - spullen het zou gaan. Het hof acht de verklaring van de verdachte, dat hij - nadat hij had geweigerd de overval zelf uit te voeren – wel voortdurend op de hoogte is gehouden van de gebeurtenissen rond de overval, maar [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] niet voor het plegen van de overval heeft benaderd, ongeloofwaardig. De verklaring van de verdachte dat [medeverdachte 1] zelf mensen (het hof begrijpt: [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] ) had gevonden die de overval wilde plegen staat haaks op bovenvermelde OVC-gesprekken en het kennelijke directe contact tussen verdachte en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] zoals dit uit de verschillende gesprekken tussen [medeverdachte 1] en de verdachte kan worden afgeleid. Daarbij weegt mee dat er geen aan de overval voorafgaand contact is gebleken tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] , terwijl uit de verklaring van de zus van de verdachte (dossierpagina 628) blijkt dat [medeverdachte 4] een vriend is van haar broer en dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] neven van elkaar zijn.
Het hof concludeert op grond van de bewijsmiddelen dat de verdachte [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] heeft aangebracht met het oog op de te plegen woningoverval in Amstelveen en dat de verdachte van dit doel op de hoogte was gezien zijn informatie van [medeverdachte 1] .
Het hof leidt voorts uit de OVC-gesprekken af dat [medeverdachte 1] en de verdachte in de onderhavige zaak steeds hebben samengewerkt. Het verwijst naar het gesprek van 29 mei 2014 waarin [medeverdachte 1] tegen de verdachte zei dat ze ( [medeverdachte 1] en de verdachte) alles wat ze hadden gedaan hadden overlegd, er samen achterstonden, en dat ze vanaf het begin af aan hadden gezegd dat het om geld ging.
De verdachte is ook nauw betrokken geweest bij de verwikkelingen na de overval. De verdachte heeft bij zijn zus een groot gedeelte van de buitgemaakte goederen ondergebracht, is betrokken geweest – nadat bleek dat de goederen met snel te gelde konden worden gemaakt - bij de financiële perikelen tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] en was betrokken bij de poging tot witwassen van een gedeelte van de buit door het proberen die buit terug te verkopen aan de slachtoffers. Hij zou ook meedelen in de opbrengst daarvan. Het hof acht deze nauwe betrokkenheid nadat het feit had plaatsgevonden mede redengevend voor de bewijsvoering, nu hieruit blijkt van de aard en de intensiteit van de samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte 1] enerzijds en die tussen de verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] anderzijds, van welke samenwerking ook voorafgaand aan het feit sprake was.
Nu de verdachte in alle fasen van de overval en bij de nasleep daarvan betrokken is geweest, is naar het oordeel van het hof sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hem en de medeverdachten zodat hij als mededader van de woningoverval kan worden aangemerkt. Hij had daarbij, samen met [medeverdachte 1] , een organiserende rol en deze is van aanzienlijk intellectueel en materieel gewicht geweest Hij heeft, met [medeverdachte 5] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] , deel uitgemaakt van een doelgerichte dadergroep.
De gevoerde verweren van de verdediging worden verworpen."
3.5. De kwalificatie medeplegen is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde intellectuele en/of een materiële bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Als er geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering maar uit gedragingen die gewoonlijk met medeplichtigheid in verband worden gebracht, moet de rechter in geval van bewezenverklaring van medeplegen dat medeplegen nauwkeurig motiveren. De rechter kan daarbij in ogenschouw nemen de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van delict en het belang van de rol van verdachte. Doorgaans zal de medepleger zijn bijdrage leveren tijdens het begaan van het strafbare feit. Maar als die bijdrage niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering kan de werkzaamheid van de medeplichtige zich ook situeren voor het strafbaar feit en zelfs na het strafbaar feit. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering zal moeten worden gecompenseerd bijvoorbeeld door een grotere rol in de voorbereiding.2.
3.6. De reconstructie die het hof van de gang van zaken heeft gemaakt steunt in voldoende mate op het gebezigde bewijsmateriaal. [medeverdachte 1] heeft verdachte ingeschakeld en verdachte op zijn beurt heeft de overvallers gerekruteerd. De contacten tussen [medeverdachte 1] en de overvallers liepen via verdachte. Een deel van de bij de overval buitgemaakt kostbaarheden is aangetroffen in de woning van een zus van verdachte (bewijsmiddel 12). Voor zijn inspanningen zou verdachte de opbrengst van een deel van de buit krijgen (bewijsmiddel 15). Pas toen de buit maar niet verkocht werd en betaling van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] uitbleef heeft ook [medeverdachte 1] met hen beiden contact gehad. Daarvoor moet het verdachte zijn geweest die de beide daders heeft aangestuurd met behulp van de informatie die hij van [medeverdachte 1] kreeg. Dat heeft het hof onder meer kunnen afleiden uit bewijsmiddel 35.
3.7. Hoewel een deel van de achtergrond van de overval en de daarop gevolgde gebeurtenissen op indirecte wijze moet worden gereconstrueerd omdat direct bewijs voor een gedetailleerde weergave van de bijdrage van verdachte niet voorhanden is, is het hof kunnen komen tot de conclusie dat verdachte gelet op wat wel bekend is geworden en gelet op de onderlinge verbanden die het hof heeft kunnen ontwaren tussen de verschillende actoren en hun bewegingen, van voldoende kaliber is om te kunnen spreken van een bewust en volledig en nauw samenwerken met enerzijds de instigatoren en anderzijds de uitvoerders van de overval.
Het middel faalt.
4.1. Het tweede middel klaagt over de veroordeling voor feit 2. Wat verdachte heeft gedaan is te weinig voor het medeplegen van witwassen. Verdachte heeft geen uitvoeringshandelingen verricht en heeft enkel een tasje geleverd, hetgeen eerder is te rijmen met medeplichtigheid dan met medeplegen.
4.2. Onder 2 primair is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 17 april 2014 tot en met 22 april 2014 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om voorwerpen wit te wassen, te weten
- een hoeveelheid sieraden en
- een consoleklok in boulle-stijl en
- een schilderij van Matthijs Schoevaerdts (Spaans landschap met kerk) en
- schilderijen van Frans van Severdonck (Dieren in landschappen) en
- een schilderij van Arnold Marc Gorter (Bebost landschap) en
- een schilderij van Isaac Israels (Bois de Boulogne) en
- een schilderij van L. Barberini (Zuid-Europese marktscène) en
- een schilderij van J. Bosboom (Kerkinterieur met figuren) en
- een beeld van gekleurd glas (gemaakt door [betrokkene 3] ) en
- een collectie judaica zilver (ter waarde van 150.000 euro) en
- een cameoglazen vaasje van Emile Galle en
- een Hollandse geelkoperen Chanoeka lamp en
- een zilveren filigrein bruidskistje en
- een rococo bronzen Menora en
- zilveren bekertjes en schaaltjes en
- een collectie van 11 grote stuks zilveren speelgoed en
- een collectie van 26 kleine stuks zilveren speelgoed en
- antieke zilveren breipenhouders en
- een zilveren lepeldoos (met oud-Hollands reliëfdecor) en
- een zilveren antiek gegraveerde Chanoeka reiskandelaar en
- een 3-delig achtkantig peper- en zout-mosterdstelletje met blauwglazen binnenbakjes en
- een zilveren Hollands pepermuntdoosje en
- een Hollands Empire kristallen mosterdpot en
- zilveren speelgoed (te weten een kruiwagentje van G. Haspel te Antwerpen) en
- zilveren vaasvormige tafelstrooiers en
- een zilveren baluster tafelstrooier (met greep) en
- een zilveren gecontourneerd ovalen bonbonschaaltje en
- een zilveren achtkantige trommel (neo barokstijl met reliëfdecor van figuren) en
- zilveren tafelkandelaars en
- 7 zilveren en pleet bekers (enkele met Hebreeuwse teksten) en
- zilveren tafelkandelaars (laag model) en
- een 5-delig Rouaan aardewerk polychroom kaststel,
door die voorwerpen om te zetten, terwijl hij en zijn mededader wisten, dat voornoemde voorwerpen onmiddellijk afkomstig waren uit enig misdrijf,
- een plastic tas, inhoudende een hoeveelheid sieraden en foto’s en een familieboek (zijnde goederen die bij hetzelfde misdrijf zijn buitgemaakt als bovengenoemde goederen) aan de voordeur van de woning van die fam. [van betrokkene 1] heeft gehangen en
- brieven aan die familie [van betrokkene 1] over het tegen een vergoeding overdragen van bovengenoemde goederen heeft bezorgd, teneinde een geldbedrag van 300.000 te ontvangen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
4.3. In zijn arrest heeft het hof de keuze voor het medeplegen aldus gemotiveerd:
"Het hof is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte op de hoogte was van het doel van het bij de slachtoffers bezorgde tasje met inhoud. De verdachte heeft in de wetenschap van het doel - te weten het witwassen van de gestolen goederen - een actieve bijdrage geleverd aan de uitvoering van dit plan door het tasje te leveren. Dat de verdachte op de hoogte was van het misdadig doel van het bezorgen van het tasje en de brief volgt te meer uit het gegeven dat de verdachte het tasje heeft schoongemaakt te voorkoming van achterlaten van sporen. Tenslotte is de verdachte ook eenmaal mee gegaan met het bezorgen van de brief en het tasje.
Uit dit samenstel van handelingen van de verdachte kan worden afgeleid dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn mededader bij de poging tot witwassen.
Het hof komt dan ook tot een bewezenverklaring van het medeplegen van een poging tot witwassen."
4.4. Inzake het onderscheid tussen medeplegen en medeplichtigheid heeft de Hoge Raad als volgt geoordeeld:
"Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip."3.
4.5. In feite komen de omstandigheden waarop het hof de veroordeling voor medeplegen van de poging tot witwassen heeft gebaseerd erop neer dat hij op de hoogte was van het plan van [medeverdachte 1] , dat hij een schoongemaakt tasje daartoe heeft geleverd en dat hij ook een keer is meegegaan bij het bezorgen van een brief en het tasje. Maar dat alleen is volgens mij nog onvoldoende voor medeplegen van die poging. Het is slechts een herhaling van de rol die verdachte in een beperkte tijdspanne heeft gespeeld bij de poging om de buit van de overval die mede door hem was georganiseerd op enigerlei wijze te verzilveren. Het hof heeft de bijdrage van verdachte niet geplaatst tegen de bredere achtergrond van zijn rol en betekenis in groter verband.
Het middel is terecht voorgesteld.
5. Het eerste middel faalt. Het tweede middel lijkt mij terecht te zijn voorgesteld. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het betreft de beslissingen over feit 2 en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teneinde op het bestaande beroep in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑02‑2018
HR 2 december 2014, ECCLI:N:HR:HR:2014:3474, NJ 2015/390 m.nt. Mevis; HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3029, NJ 2015/451 m.nt. Mevis; HR 29 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:524; HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411 m.nt. Rozemand; HR 5 juli 2015, ECLI:NL:HR:2016:1321, NJ 2016/416 m.nt. Rozemand; HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1322, NJ 2016/419 m.nt. Rozemond; HR 4 april 2017, ECLI:N:HR:2017:581, NJ 2017/301 m.nt. Rozemond; HR 31 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2799.
Bijv. HR 7 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:371, NJ 2017/246 m.nt. Rozemond; HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3202.
Beroepschrift 29‑06‑2017
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Griffienummer: S 16/05509
SCHRIFTUUR HOUDENDE MIDDELEN VAN CASSATIE
van mr. R. Schreudering die verklaart door nagenoemde [verzoeker] ter zake bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd
in de zaak van:
de heer [verzoeker]
geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats]
wonende aan de [adres] ([postcode]) te [woonplaats]
verzoeker tot cassatie van de te zijnen laste door het gerechtshof te Amsterdam op 26 oktober 2016 in de strafzaak onder ressortnummer 23/001810-15 gedane uitspraak.
Middel I.
1.
Schending en / of onjuiste toepassing van het recht, in het bijzonder van de artikelen 350, 358 en/of 359 Sv en / of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, doordat het gerechtshof Amsterdam tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde feit is gekomen, op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen, althans heeft het hof die beslissing onbegrijpelijk en / of ontoereikend gemotiveerd.
Toelichting
2.
Verzoeker is door de rechtbank in eerste aanleg vrijgesproken voor het onder 1 primair tenlastegelegde. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat uit de bewijsmiddelen, die met name zien op data na het plaatsvinden van de woningoverval, onvoldoende concreet kan worden geconstrueerd op welke wijze verdachte betrokken is geweest bij de voorbereiding van de woningoverval, althans onvoldoende om tot het oordeel te komen dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking en een door verzoeker geleverde wezenlijke bijdrage aan de onder 1 primair tenlastegelegde woningoverval, zoals vereist voor medeplegen.
3.
Het hof is wel tot een bewezenverklaring van dit feit gekomen en heeft de motivering van de bewezenverklaring opgeknipt. Allereerst is door het hof geoordeeld dat er uit de tap- en OVC-gesprekken de inhoud van de gesprekken een belangrijke aanwijzing oplevert voor de betrokkenheid van o.a. verzoeker. Het hof oordeelt dat uit de gesprekken van medeverdachte [medeverdachte 1] erop wijzen dat hij een financieel conflict had dat in verband kan worden gebracht met de overval of de gestolen voorwerpen.
4.
Voorts is het Hof ingegaan op de rol van verzoeker. Bevestiging van de aanwijzingen die volgen uit de tap- en OVC-gesprekken zou het hof vinden in de verklaring van verzoeker, inhoudend dat hij [medeverdachte 1] hem had gevraagd die overval te plegen en had verteld over welke waardevolle spullen het zou gaan. Het hof acht de verklaring van de verdachte, dat hij — nadat hij had geweigerd de overval zelf uit te voeren — wel voortdurend op de hoogte is gehouden van de gebeurtenissen rond de overval, maar [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] niet voor het plegen van de overval heeft benaderd, ongeloofwaardig. Het hof concludeert daarom dat verzoeker [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] heeft aangebracht met het oog op de te plegen woningoverval in Amstelveen en dat de verdachte van dit doel op de hoogte was gezien zijn informatie van [medeverdachte 1].
5.
Vervolgens leidt het hof uit de OVC-gesprekken af dat [medeverdachte 1] en verzoeker steeds hebben samenwerkt. Het hof verwijst naar de gesprekken van 29 mei 2014 waarin [medeverdachte 1] tegen verzoeker zei dat ze ([medeverdachte 1] en de verdachte) alles wat ze hadden gedaan hadden overlegd, er samen achterstonden, en dat ze vanaf het begin af aan hadden gezegd dat het om geld ging.
6.
Na de overval zou verzoeker volgens het Hof eveneens nauw betrokken zijn geweest bij de verwikkeling; hij heeft een groot gedeelte van de buitgemaakt goederen bij zijn zus ondergebracht en is betrokken geweest bij de financiële perikelen en was betrokken bij de poging tot witwassen van een gedeelte van de buit. Ook zou hij meedelen in de opbrengst ervan. Deze nauwe betrokkenheid nadat het feit had plaatsgevonden is volgens het hof redengevend, nu daaruit blijkt van de aard en de intensiteit van de samenwerking tussen verzoeker en [medeverdachte 1] enerzijds en die tussen verzoeker en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] anderzijds, van welke samenwerking ook voorafgaand aan het feit sprake was.
7.
Het hof heeft op p. 19 van het arrest ten aanzien van de bewezenverklaring letterlijk het volgende overwogen:
‘Nu de verdachte in alle fasen van de overval en bij de nasleep daarvan betrokken is geweest, is naar het oordeel van het hof sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hem en de medeverdachten zodat hij als mededader van de woningoverval kan worden aangemerkt. Hij had daarbij, samen met [medeverdachte 1], een organiseren rol en deze is van aanzienlijk intellectueel en materieel gewicht geweest. Hij heeft met [medeverdachte 5], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4], deel uitgemaakt van een doelgerichte dadergroep.’
8.
Het eerste middel richt zich tegen het oordeel van het Hof dat verzoeker in alle fasen van de overval betrokken is geweest. Standpunt van verzoeker is dat uit de bewezenverklaring niet blijkt; met name de fase zoals deze is omschreven onder paragraaf 5 van deze schriftuur is onduidelijk. Uit de motivering van het hof blijkt niet of dit gaat over betrokkenheid tijdens de overval, of dat het gaat om betrokkenheid ná de overval, door de wijze waarop door de verdachten zou zijn gepoogd de buit wit te wassen. Het hof concludeert dat ‘ze’ verzoeker en [medeverdachte 1] zijn geweest; over welke feitelijke handelingen dat gaat, blijkt noch uit het dossier, noch uit de motivering van het Hof. In ieder geval blijkt uit deze overweging niet dat het Hof vaststelt dat verzoeker tijdens de overval ook daadwerkelijk betrokken is geweest. Hoogstens blijken dat verzoeker na afloop van het feit is geïnformeerd over hoe een en ander heeft plaatsgevonden.
9.
Uit de bewijsmiddelen en de bewijsoverweging van het hof blijkt derhalve niet op basis waarvan het nu heeft vastgesteld dat verzoeker ‘in alle fasen van de overval’ betrokken is geweest. De bewezenverklaring is daarom naar oordeel van verzoeker onbegrijpelijk en/of niet naar de eis der wet met redenen omkleed, hetgeen nietigheid tot gevolg heeft.
10.
Als de motivering van het Hof zo moet worden begrepen dat verzoeker betrokken is geweest bij de voorbereiding, door [medeverdachte 1] kennis te laten maken de daadwerkelijke uitvoerders en hij daarna betrokken is geweest bij de poging tot witwassen, is dat naar oordeel van verzoeker onvoldoende om tot een bewezenverklaring van het medeplegen van de woningoverval te kunnen concluderen.
Juridisch kader medeplegen
11.
In zijn arrest van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid en meer in het bijzonder met het oog op gevallen waarin het medeplegen niet bestaat in gezamenlijke uitvoering. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde — intellectuele en/of materiele — bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is.
12.
In het hiervoor genoemde arrest is voorts overwogen dat de bijdrage van de medepleger in de regel zal worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Indien de verdachte hoofdzakelijk gedragingen na de uitvoering van het strafbare feit heeft verricht, is in uitzonderlijke gevallen medeplegen denkbaar. Maar een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal dan wel moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding, terwijl in de bewijsvoering in zulke uitzonderlijke gevallen ook bijzondere aandacht dient te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.
13.
Vooropgesteld dient te worden dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat verzoeker een actieve rol heeft gespeeld bij het uitvoeren van het delict zelf; het Hof heeft ook niet overwogen dat verzoeker lijflijk aanwezig is geweest bij de uitvoering of zelf enige onderdelen van de delictsomschrijving zelf heeft vervuld. Het hof gemeend te kunnen vaststellen dat verzoeker medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 1] heeft geïntroduceerd om het onder 1 primair tenlastgelegde feit uit te voeren. Na de overval is verzoeker nauw betrokken geweest door de goederen op te slaan, en een rol te hebben gehad bij de poging om de buit bij de aangevers zelf wit te wassen.
14.
Standpunt van verzoeker is dat zijn verzoeker niet kan worden gekwalificeerd als een intellectuele en/of materiele bijdrage aan het delict. Met betrekking tot de handelingen van voor het delict kan niet meer worden vastgesteld dan dat verzoeker de verdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] heeft aangebracht met het oog op de te plegen woningoverval. Zoals in de hiervoor geciteerde overweging door de HR is beschreven; als de rol in de uitvoering ontbreekt zal dat onbtreken moeten worden gecompenseerd met een grotere rol in de voorbereiding, En slechts in een uitzonderlijk geval is medeplegen denkbaar indien de verdachte hoofdzakelijk gedragingen na het delict heeft gepleegd.
15.
In onderhavige zaak is het onderzoek zich pas op verzoeker en de medeverdachten gaan richten nadat de overval heeft plaatsgevonden; ook pas daarna zijn de telefoongesprekken en OVC-gesprekken van diverse verdachten opgenomen. Op basis van die gegevens is niet meer vast te stellen dan dat de gedragingen van verzoeker hoofdzakelijk na het daadwerkelijke plegen zijn verricht; deze gedragingen zien echter niet zozeer op het gepleegde feit (de overval), maar op het daarna gepleegde feit, de poging afpersing. Het gaat immers niet om het helpen bij het vluchten, of bieden van onderdak direct na het plegen van het feit. Na het plegen van het feit werd de rol pas actief, dat — in samenhang met het koppelen van de medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] — is onvoldoende om te oordelen dat de bijdrage aan verzoeker een, materieel of intellectueel voldoende significant is geweest. Hoogstens is verzoeker betrokken geweest door behulpzaam te zijn.
Uit de bewijsmiddelen en de motivering van het hof blijkt naar oordeel van verzoeker onvoldoende waarom, ondanks dat verzoeker geen enkele uitvoeringshandeling heeft verricht, toch sprake is van een voldoende significante bijdrage door verzoeker aan het door anderen gepleegde feit zoals dat als feit 1 primair aan hem ten laste is gelegd en door het hof bewezen is verklaard. Ook om deze reden is de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
Middel II.
16.
Schending en / of onjuiste toepassing van het recht, in het bijzonder van de artikelen 350, 358 en/of 359 Sv en / of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, doordat het gerechtshof Amsterdam tot een bewezenverklaring van het onder 2 primair tenlastegelegde feit is gekomen, op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen, althans heeft het hof die beslissing onbegrijpelijk en / of ontoereikend gemotiveerd.
Toelichting
17.
Voor het onder 2 primair tenlastegelegde feit is verzoeker door de rechtbank vrijgesproken. In hoger beroep heeft het hof ten aanzien van het bewijs voor dit feit kort samengevat overwogen dat de verklaring van verzoeker — inhoudende dat hij het tasje voor de poging oplichting heeft geleverd en dat hij eenmaal mee is gereden naar Amstelveen — wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat verzoeker op de hoogte was van het doel van het bezorgen van het tasje met inhoud en dat hij een actieve bijdrage heeft geleverd aan het feit. Op basis van het samenstel van handelingen van verzoeker kan worden afgeleid dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn mededader bij de poging tot witwassen, en komt tot een bewezenverklaring van medeplegen van dat feit.
18.
De rechtbank heeft blijkens de overweging op p. 6 (4e alinea) van het vonnis dezelfde feiten vastgesteld. Anders dan het hof overweegt de rechtbank dat die feiten niet de kwalificatie medeplegen rechtvaardigen. En dat is tevens het standpunt van verzoeker. Verzoeker is éénmaal meegereden met het voertuig met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3], maar heeft verder geen uitvoeringshandelingen verricht. Er is derhalve ook geen sprake van een gezamenlijke uitvoerging geweest. Het leveren van het tasje voor de poging tot oplichting is niet meer dan een vorm van behulpzaamheid; dergelijke handelingen plegen in verband te worden gebracht met medeplichtigheid,
19.
Uw Hoge Raad heeft ten aanzien van dergelijke situaties, geoordeeld dat op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering — dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging — dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict.
20.
Naar oordeel van verzoeker is het Hof in de door uw Hoge Raad vereist gestelde motivering tekort geschoten. Er is immers geen intense samenwerking geweest, geen duidelijke taakverdeling, de rol van verzoeker heeft enkel bestaan uit het verstrekken van de tas, en de aanwezigheid in de auto op enig moment in Amstelveen heeft op geen enkele wijze het strafbare feit bevorderd. Van een wezenlijke bijdrage is derhalve geen sprake, althans dat blijkt ongenoegzaam uit de bewezenverklaring en de overwegingen. Ook ten aanzien van feit 2 is derhalve de bewezenverklaring onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd.
Met conclusie:
Verzoeker verzoekt uw Hoge Raad het arrest van het gerechtshof Amsterdam te vernietigen en de zaak terug te wijzen naar dat hof, althans te verwijzen naar een aangrenzend hof, opdat met inachtneming van uw arrest de zaak kan worden afgedaan.
Utrecht, 29 juni 2017
Bepaaldelijk gevolmachtigde
mr. R. Schreudering