NJ 2010/390
Verklaring van ‘een persoon wiens identiteit niet blijkt’; motiveringsgebrek.
HR 09-12-2008, ECLI:NL:HR:2008:BF2082, m.nt. P.A.M. Mevis
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
9 december 2008
- Magistraten
Mrs. F.H. Koster, J.W. Ilsink, J. de Hullu, W.M.E. Thomassen, H.A.G. Splinter-van Kan
- Zaaknummer
07/12862
- Conclusie
A-G Jörg
- Noot
P.A.M. Mevis
- LJN
BF2082
- JCDI
JCDI:ADS161227:1
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2008:BF2082, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑12‑2008
ECLI:NL:HR:2008:BF2082, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑12‑2008
Beroepschrift, Hoge Raad, 11‑02‑2008
- Wetingang
Essentie
Het hof heeft een tweetal verklaringen als bewijsmiddel gebezigd waarvan in cassatie wordt gesteld dat dit schriftelijke bescheiden betreffen van personen wier identiteit niet blijkt. HR herhaalt algemene overwegingen uit NJ 1999, 526 en NJ 2002, 416. Het hof behoefde de eerste verklaring niet op te vatten als een verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt. Die verklaring houdt immers in dat zij is afgelegd door de vrouw van het slachtoffer wiens persoonsgegevens bekend zijn. Dat ligt anders ten aanzien van de tweede verklaring. Het hof heeft in strijd met art. ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.