Einde inhoudsopgave
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/5.8.2.1
5.8.2.1 Inleiding
Mr. G.J. Meijer, datum 20-07-2011
- Datum
20-07-2011
- Auteur
Mr. G.J. Meijer
- JCDI
JCDI:ADS507157:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Vgl. in dezelfde zin art. 16 lid 1in fine Modelwet Arbitrage.
MvT II, TvA 1984/4A, blz. 40.
SANDERS, Het Nederlandse arbitragerecht, blz. 8 (sub 3) en Burg. Rv. (H.J. SNIJDERS), art. 1053, aant. 1in fine.
Art. 7 AA luidt: 'Unless otherwise agreed by the parties, an arbitration agreement which forms or was intended to foren part of another agreement (whether or not in writing) shall not be regarded as invalid, non-existent or ineffective because that other agreement is invalid, or did not come into existence or has become ineffective, and it shall for that purpose be treated as a distint agreement.' [cursief toegevoegd].
In dit opzicht bestaat ook geen twijfel omtrent de gevolgen die de aantasting van de hoofdovereenkomst volgens het toepasselijk materieel recht kan hebben voor de separate overeenkomst tot arbitrage (die veelal volgend op de (hoofd)overeenkomst is gesloten) (vgl. art. 6:229 BW inzake de voortbouwende overeenkomst).
Wordt evenwel verdedigd dat niet alleen de (hoofd)overeenkomst ongeldig is, doch tevens de overeenkomst tot arbitrage (bijvoorbeeld omdat bedrog in het spel is; art. 3:44 lid 2 BW), dan zal mijns inziens wél kunnen uitmaken of de overeenkomst tot arbitrage afzonderlijk van de (hoofd)overeenkomst — doch niet als één geheel — is totstandgekomen (hetzij voorafgaande aan de (hoofd)overeenkomst, hetzij volgend op de (hoofd)overeenkomst) (zie 5.8.2.2 sub a-c).
Dezelfde praktische, doch niet geheel sluitende benadering komt voor in SANDERS, Het Nederlandse arbitragerecht, blz. 8 (sub 3) en Burg. Rv. (H.7. SNIJDERS), art. 1053, aant. 1in fine (die elk tegen de definitie van art. 1020 lid 2 Rv in — het compromis als een separate arbitrageovereenkomst aanmerken en het arbitraal beding als de arbitrageovereenkomst die deel uitmaakt van de hoofdovereenkomst).
Daarentegen kan het compromis van de hoofdovereenkomst deel uitmaken in het uitzonderlijk geval dat partijen de vraag of een bepaalde overeenkomst tussen partijen is totstandgekomen aan
Vgl. ook Burg. Rv. (H.7. SNUDERS), art. 1053, aant. 1.
Volgens het klassieke leerstuk van de separabiliteit moet de arbitrageovereenkomst voor de competentie van het scheidsgerecht als afzonderlijke overeenkomst worden beschouwd en beoordeeld. Het scheidsgerecht is bevoegd te oordelen over de rechtsgeldigheid van de hoofdovereenkomst waarvan de arbitrageovereenkomst deel uitmaakt of waarop zij betrekking heeft (art. 1053 Rv).1
De memorie van toelichting op ons huidig art. 1053 Rv stelt dat "de hoofdovereenkomst waarvan de overeenkomst tot arbitrage deel uitmaakt" ziet op het arbitraal beding, terwijl "de hoofdovereenkomst (...) waarop zij betrekking heeft" ziet op het compromis: "Daarbij is ook rekening gehouden met het geval dat de overeenkomst tot arbitrage is vervat in een akte van compromis. Anders dan het arbitraal beding maakt de akte van compromis geen deel uit van de hoofdovereenkomst; zij heeft echter wel betrekking op de hoofdovereenkomst naar aanleiding waarvan het geschil is gerezen. Vandaar de toevoeging aan het slot van art. 1053 van de woorden 'of waarop zij betrekking heeft' .".2
De separabiliteit geldt dus niet alleen bij een arbitraal beding, doch ook bij een compromis. Men kan verdedigen dat dit voor het compromis vanzelf spreekt omdat het compromis hoe dan ook een separate arbitrageovereenkomst vormt.3 Buitenlandse wetten kennen daarom veelal een bepaling inzake de separabiliteit van de overeenkomst tot arbitrage die (fysiek) deel uitmaakt van de hoofdovereenkomst (vgl. art. 7 AA).4 Wellicht kan worden verdedigd dat uit de in art. 1024 lid 1 Rv voor het compromis verlangde aanduiding van hetgeen partijen aan arbitrage willen onderwerpen, wel zal blijken of partijen ook de vraag of tussen hen Überhaupt een (hoofd)overeenkomst bestaat aan arbiters willen voorleggen. Ik meen niettemin dat — zoals ook blijkt uit de zojuist weergegeven passage uit de memorie van toelichting op art. 1053 Rv — ook voor de separate overeenkomst tot arbitrage (zoals het compromis), art. 1053 Rv een dienst bewijst omdat het geen twijfel laat bestaan dat de aantasting van de hoofdovereenkomst, de separate arbitrageovereenkomst niet deert.5 Het object van een compromis kan uiteraard ook een (hoofd)overeenkomst zijn, terwijl met de toepassing van het leerstuk van de separabiliteit op het compromis duidelijk wordt dat de aantasting van de (hoofd)overeenkomst het compromis niet (mede) aantast.6 Ik teken hierbij nog aan dat voor de aanduiding in het compromis geenszins wordt verlangd dat specifieke verweren, zoals het verweer dat tussen partijen überhaupt geen (hoofd)overeenkomst bestaat, worden opgenomen (zie 4.3.2.2). Uit het compromis zelf behoeft dus niet noodzakelijkerwijs te blijken dat partijen ook de vraag of tussen hen überhaupt een (hoofd)overeenkomst bestaat aan arbiters willen voorleggen.
Het zojuist weergegeven onderscheid in de memorie van toelichting op art. 1053 Rv - de overeenkomst tot arbitrage die deel uitmaakt van de hoofdovereenkomst ziet op het arbitraal beding, terwijl de overeenkomst tot arbitrage die betrekking heeft op de hoofdovereenkomst ziet op het compromis - is mijns inziens niet helemaal sluitend.7 Ook een arbitraal beding behoeft strikt genomen geen deel uit te maken van de hoofdovereenkomst, doch kan in een apart document zijn opgenomen dat op de hoofdovereenkomst betrekking heeft.8 Het onderscheid tussen het arbitraal beding en het compromis heeft volgens Nederlands recht immers niets van doen met de vraag of de overeenkomst tot arbitrage (als beding) al dan niet deel uitmaakt van de hoofdovereenkomst, doch ziet slechts op de vraag of de overeenkomst tot arbitrage op bestaande of toekomstige geschillen betrekking heeft (art. 1020 lid 2 Rv) (zie 4.3.2.2). De separabiliteit geldt niet alleen ongeacht de vraag of het een arbitraal beding of een compromis betreft, doch ook ongeacht de vraag of de overeenkomst tot arbitrage van de hoofdovereenkomst deel uitmaakt dan wel een separate overeenkomst vormt.9
Strikt genomen ziet art. 1053 Rv slechts op de competentie van het scheidsgerecht (5.8.2.2). Het is evenwel niet alleen wenselijk dat het scheidsgerecht hoofdovereenkomst en arbitrageovereenkomst mag scheiden, doch het ligt in de rede dat de gewone rechter dit eveneens mag doen (5.8.2.3).