Hof Arnhem, 08-04-2010, nr. 200.055.913
ECLI:NL:GHARN:2010:BM1226
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
08-04-2010
- Magistraten
Mrs. L.J. de Kerpel-van de Poel, A.A. van Rossum, F.W.J. Meijer
- Zaaknummer
200.055.913
- LJN
BM1226
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2010:BM1226, Uitspraak, Hof Arnhem, 08‑04‑2010
Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BN8060, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 08‑04‑2010
Mrs. L.J. de Kerpel-van de Poel, A.A. van Rossum, F.W.J. Meijer
Partij(en)
arrest van de eerste civiele kamer van 8 april 2010
inzake
[appellant sub 1]
en zijn echtgenote
[appellante sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. M.P. Smit te Almelo.
1. Het geding in eerste aanleg
1.1
Bij vonnis van de rechtbank Almelo van 26 januari 2010 is het verzoek van appellanten (hierna te noemen: [appellanten]) tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen.
1.2
Het hof verwijst naar voornoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Bij ter griffie van het hof op 3 februari 2010 ingekomen verzoekschrift zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en hebben zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, ten aanzien van hen de schuldsaneringsregeling van toepassing te verklaren, althans de zaak ter inhoudelijke beoordeling terug te verwijzen naar de rechtbank Almelo.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, alsmede van de brieven met bijlagen van 22 februari 2010 en 24 maart 2010 van mr. Smit.
2.3
De mondelinge behandeling heeft, nadat deze was bepaald op 4 maart 2010 maar wegens ziekte van mr. Smit werd aangehouden, plaatsgevonden op 1 april 2010, waarbij [appellanten] zijn verschenen in persoon, bijgestaan door mr. Smit. Tevens is verschenen [A], werkzaam bij Stichting Quadrans.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1
[appellant sub 1], 57 jaar, en [appellante sub 2], 50 jaar, zijn met elkaar gehuwd en hebben samen drie kinderen. [appellant sub 1] is werkzaam in loondienst. Zijn inkomen bedraagt volgens de Verklaring Schuld-sanering van 24 november 2009 € 1.447,95 netto per maand. [appellante sub 2] ontvangt een WW-uitkering, die volgens voornoemde Verklaring € 545,- netto per maand bedraagt. De totale schuldenlast van [appellanten] bedraagt volgens het bij de Verklaring Schuldsanering gevoegde schuldenoverzicht ruim € 95.000,-.
3.2
De rechtbank heeft het verzoek van [appellanten] om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat onvoldoende is gebleken dat een persoon of instelling als bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de Wet op het consumentenkrediet (verder te noemen: WCK) een poging heeft gedaan om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen. In dat verband staat vast dat in de oproepingsbrief van de rechtbank aan [appellanten] op dit punt om een nadere toelichting is gevraagd en dat die toelichting niet binnen de daartoe gestelde termijn is verschaft. Zij hebben ook ter terechtzitting van 19 januari 2010 geen nadere toelichting kunnen verschaffen, aldus de rechtbank.
3.3
Het hof oordeelt als volgt. Op grond van artikel 285 lid 1 onder f Fw moet het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling voorzien zijn van onder meer een met redenen omklede verklaring dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen, welke verklaring moet zijn afgegeven door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente van de woon- of verblijfplaats van de schuldenaar. Voorts bepaalt artikel 288 lid 2, aanhef en onder b, Fw dat het verzoek tot toelating wordt afgewezen indien de poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling niet is uitgevoerd door een persoon of instelling als bedoeld in artikel 48 lid 1 van de WCK. Artikel 48 lid 1 WCK bepaalt dat het in artikel 47 lid 1 van die wet bedoelde verbod (op schuldbemiddeling) niet van toepassing is wanneer het gaat om schuldbemiddeling:
- (a)
om niet;
- (b)
door gemeenten, gemeentelijke kredietbanken of andere door gemeenten gehouden instellingen, die zich krachtens hun doelstelling met schuldbemiddeling bezighouden;
- (c)
door advocaten, procureurs, curatoren en bewindvoerders ingevolge de Faillissementswet aangesteld, notarissen, deurwaarders, registeraccountants en accountants-administratieconsulenten;
- (d)
door natuurlijke personen of rechtspersonen, dan wel categorieën daarvan, aan te wijzen bij algemene maatregel van bestuur.
3.4
In de namens [appellanten] ingediende verklaring ex artikel 285 Fw, opgemaakt namens burgemeester en wethouders van Almelo, staat (op bladzijde 5) dat het minnelijk traject niet is gestart. Daarbij staat geen reden vermeld. Uit de stukken blijkt dat Stichting Quadrans de schuldeisers een voorstel tot minnelijke schuldenregeling heeft gezonden.
3.5
Het hof is van oordeel dat [appellanten] niet kunnen worden toege-laten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Gebleken is immers dat een verklaring als bedoeld in artikel 285 lid 1 onder f Fw ontbreekt en dat de poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling niet is uitgevoerd door een persoon of instelling als bedoeld in artikel 48 lid 1 WCK, nu Stichting Quadrans geen gecertificeerde instelling is als bedoeld in artikel 48 lid 1 onder d WCK. Het feit dat Stichting Quadrans de bemiddeling om niet heeft uitgevoerd maakt dat, gelet op de doelstelling van artikel 288 lid 2 onder b Fw — te weten dat schuldenaren een erkend en professioneel schuldhulpverleningstraject doorlopen alvorens toegelaten te kunnen worden in het wettelijke traject — niet anders. Dat de WCK schuldbemiddeling om niet (als activiteit) toestaat, neemt derhalve niet weg dat de instellingen die bedrijfsmatig schuldbemiddeling uitvoeren ervoor moeten zorgen dat zij als ‘persoon of instelling’ aan de eisen van artikel 48 lid 1 sub b, c of d moeten voldoen, wil hun voorwerk ook kwalificeren als een poging bedoeld in artikel 288 lid 2 onder b Fw.
3.6
Het hoger beroep faalt derhalve. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de verzoeken van [appellanten] desondanks zouden moeten worden toegewezen, is onvoldoende gebleken. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Almelo van 26 januari 2010.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.J. de Kerpel-van de Poel, A.A. van Rossum en F.W.J. Meijer en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 april 2010.