Het Hof heeft door middel van verwijzingen vermeld aan welk bewijsmiddel een en ander is ontleend. Ten behoeve van de leesbaarheid vermeld ik deze verwijzingen, over de juistheid waarvan in cassatie niet wordt geklaagd, niet.
HR, 07-07-2009, nr. 08/01531
ECLI:NL:HR:2009:BJ1763
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
07-07-2009
- Zaaknummer
08/01531
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BJ1763
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BJ1763, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑07‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BJ1763
ECLI:NL:PHR:2009:BJ1763, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑05‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BJ1763
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑07‑2009
Inhoudsindicatie
Maatstaf getuigenverzoek. Het Hof heeft het verzoek tot het horen van een aantal getuigen afgewezen omdat dit "niet noodzakelijk (is) voor enige in deze zaak te nemen beslissing en de verdachte door de afwijzing in redelijkheid ook niet in zijn belangen (is) geschaad". Aldus heeft het Hof de afwijzing van het verzoek mede gebaseerd op de grond dat redelijkerwijs niet valt aan te nemen dat verdachte daardoor in zijn verdediging wordt geschaad. Het middel, dat stelt dat het Hof ten onrechte het noodzaakcriterium heeft gehanteerd, mist feitelijke grondslag.
7 juli 2009
Strafkamer
nr. 08/01531
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 6 februari 2008, nummer 20/002129-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Noord-Brabant Noord, locatie Oosterhoek" te Grave.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. F.H. van Alst, advocaat te Someren, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel ten aanzien van de daarbij opgelegde straf, tot vermindering van die straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte het noodzaakcriterium heeft gehanteerd bij zijn afwijzing van het verzoek tot het horen van getuigen.
2.2. De stukken van het geding houden het volgende in:
(i) De verdachte is ter terechtzitting van de Rechtbank van 7 maart 2007 verschenen. De Rechtbank heeft op die terechtzitting het onderzoek voor bepaalde tijd geschorst en de zaak verwezen naar de Rechter-Commissaris teneinde onder meer de getuigen [RvH], [AL], [CM] en [LV] te horen.
(ii) Op 13 april 2007 en 2 mei 2007 zijn, in tegenwoordigheid van de raadsman van de verdachte, de getuigen [RvH], [AL], [CM] en [LV] gehoord door de Rechter-Commissaris.
(iii) De verdachte is ter terechtzitting van de Rechtbank van 9 mei 2007 verschenen. De Rechtbank heeft op die terechtzitting het onderzoek hervat en na behandeling van de zaak gesloten. De Rechtbank heeft op 23 mei 2007 een vonnis op tegenspraak gewezen.
(iv) De verdachte heeft op 29 mei 2007 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de Rechtbank.
(v) De appelschriftuur van 29 mei 2007, gericht aan de strafgriffie van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch, houdt onder meer in:
"In de strafzaak met parketnummer 01/839305-06 betreffende de verdachte [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1952 te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats] aan het adres [a-straat 1], doch thans in voorlopige hechtenis verblijvend in de PI Nieuw Vosseveld te Vught, (aan wie ondergetekende in eerste aanleg ambtshalve als raadsman werd toegevoegd) werd door de verdachte zelf hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch in eerste aanleg gewezen op 23 mei 2007, daar hij stelt ten onrechte te zijn veroordeeld.
(...)
b) In hoger beroep acht de verdediging het noodzakelijk om die personen als getuigen te horen wier verklaringen in het bijzonder door de rechtbank zijn gebruikt ten behoeve van het bewijs van het tenlastegelegde.
Daar op dit tijdstip slechts een "verkort vonnis" van de strafzaak met parketnummer 01/839305-06 voorhanden is verzoekt de verdediging ter beperking van de activiteiten in hoger beroep om de namen van de noodzakelijk gebleken getuigen en de in hoger beroep op verzoek van de verdediging voor te nemen verrichtingen, pas na bestudering van het uitgewerkte vonnis op te mogen geven."
(i) Blijkens de aanvulling op het verkorte vonnis heeft de Rechtbank onder meer de verklaringen van de getuigen [CM], [BS] en [RvH] voor het bewijs gebezigd.
(vii) De brief van de raadsman van de verdachte van 3 november 2007 aan de Advocaat-Generaal bij het Hof, houdt onder meer in:
"Tegen het vonnis van de rechtbank werd door de verdediging op 29 mei 2007 een voorlopige appelschriftuur ingediend, waarin werd verzocht om deze inhoudelijk te mogen motiveren nadat het uitgewerkte vonnis de verdediging zou hebben bereikt.
Het zal U inmiddels bekend zijn, dat door een computerfout bij het hof de processtukken in de strafzaak in hoger beroep oorspronkelijk naar een andere advocaat (mr P.A. van der Vliet te Drachten) gezonden zijn en dat de toegevoegde raadsman de stukken eerst eind oktober jl. na rappel heeft ontvangen, in plaats van kort na de termijn welke art. 365a lid 3 Sv. als aanvullingstermijn bij gedetineerde verdachten noemt, ruim twee maanden later heeft ontvangen waardoor de termijn van de verdediging voor overleg met de verdachte omtrent het vonnis en het benoemen van getuigen met eenzelfde termijn werd ingekort !!!
Tijdens het overleg met appellant op 29.10.2007 omtrent de door het Hof in hoger beroep te horen getuigen, verzocht deze als getuigen te doen horen:
1. [GS]Vader van de verdachte
(...)
Deze getuige dient o.a. te worden bevraagd omtrent het feit of er in het verleden bij getuige een diefstal van een grote geldsom heeft plaatsgevonden.
Door aangever [CM] wordt in zijn aangifte gesteld dat het motief voor de opdracht gelegen zou zijn, in wraakneming voor een door [CM] in het verleden gepleegde diefstal van een groot geldbedrag bij deze getuige [GS]. Het is derhalve objectief van belang dat het gestelde motief in hoger beroep wordt geverifieerd. Immers als het motief zou blijken te ontbreken, wordt objectief minder aannemelijk dat appellant het bewezenverklaarde ook werkelijk zou hebben gepleegd, nu het plegen van het bewezenverklaarde door appellant volstrekt wordt ontkend.
(...)
Nu door de rechtbank blijkens haar uitspraak aan de uitdrukkelijke verklaringen van deze getuige omtrent de opdracht, de toestand en de vermogenspositie van de verdachte [verdachte] ten onrechte werd voorbijgegaan, acht de verdediging het noodzakelijk dat de getuige door het Hof nader wordt bevraagd, opdat met de inhoud van diens verklaringen op behorende wijze rekening kan worden gehouden.
5. [RV]
(...)
Ten aanzien van de verklaring van deze getuige, welke door de rechtbank voor het bewijs is gebruikt, stelt de verdachte dat deze verklaring onjuist is en door de getuige enkel is aangevoerd om de verdachte te benadelen, omdat deze getuige en de verdachte in het verleden onenigheid hebben gehad. Het zal duidelijk zijn dat een en ander bij de getuige dient te worden geverifieerd.
6. [CM]
(...)
De getuige dient nader te worden gehoord omtrent de inhoud van zijn eerdere getuigenverklaringen. In het bijzonder dient aandacht te worden besteed aan het onderzoek naar objectieve feiten welke zijn stellingen zouden ondersteunen, nu zijn verklaringen door de verdachte en ook door andere getuigen blijken te worden ontkend.
7. [LV]
(...)
Deze getuige dient nader te worden gehoord, omtrent de inhoud van haar getuigenverklaring in eerste aanleg. In het bijzonder omtrent haar verklaring dat zij al een jaar of vijf/zes geterroriseerd wordt door [GS] en zijn zoon [verdachte]. Voorts omtrent haar stelling dat het motief voor de opdracht zou zijn dat bij [GS] geld gestolen zou zijn en dat haar man en getuige door vader [GS] en zoon [verdachte] bedreigd zouden zijn.
8. [BS] (opgave van appellant)
(...)
De getuige zou volgens appellant mededelingen kunnen doen omtrent het gebeurde in de woning van de verdachte op 17 september 2006. Appellant kan terzake nader informatie verschaffen tijdens de regiezitting op 14 november 2007."
(viii) Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 14 november 2007 houdt onder meer het volgende in:
"De voorzitter deelt mede dat de raadsman bij brief van 3 november 2007 heeft verzocht tot het horen van acht getuigen.
De raadsman deelt mede - zakelijk weegegeven -:
Als aanvulling op de schriftelijke onderbouwing van mijn verzoeken tot het horen van getuigen d.d. 3 november 2007, deel ik u het volgende mee. Ik verzoek het hof bij de beoordeling van de verzoeken niet het noodzaakcriterium toe te passen, maar het belangencriterium. Door een omstandigheid buiten toedoen van de verdediging zijn de stukken pas in een laat stadium aan mij toegestuurd.
[GS] is de vader van de verdachte en hij kan verklaren over een mogelijk motief. Er zou ooit sprake zijn geweest van diefstal van een groot geldbedrag van deze getuige waarbij de aangever [CM], buurman van deze getuige, een rol zou hebben gespeeld. De getuige kan verklaren over de relatie tussen de buren en hij kan iets zeggen over de juistheid van dat mogelijke motief.
[AL] heeft weliswaar bij de rechter-commissaris een verklaring afgelegd, maar ik wil hem confronteren met het vonnis van de rechtbank en ik wil hem vragen of hij bij zijn eerder afgelegde verklaringen blijft.
[RvH] heeft ook al ten overstaan van de rechtercommissaris verklaard, maar toen stond nog niet vast welk gewicht de rechtbank aan bepaalde verklaringen heeft toegekend. Ook hem wil ik confronteren met zijn eerdere verklaringen en eventueel door andere getuigen in hoger beroep af te leggen nadere verklaringen.
De verklaring van [CM] is door de rechtbank voor het bewijs gebruikt en hij daarom is een belangrijke getuige. Mocht het hof het uitgangspunt van de rechtbank ten aanzien van de verklaring [CM] overnemen, dan wil de verdediging hem alsnog horen. Mocht het hof een ander standpunt innemen ten aanzien van [CM]' verklaring, dan doe ik afstand van deze getuige.
[LV] is eerder door de rechter-commissaris gehoord en het verzoek haar als getuige te horen kunt in zoverre als voorwaardelijk opvatten dat ik haar wil confronteren met eventueel door anderen in hoger beroep af te leggen verklaringen. In zoverre is het verzoek tot het horen van [CM] ook een voorwaardelijk verzoek.
De getuige [BS] is mij in een laat stadium door mijn cliënt doorgegeven. Omdat ik door de late toezending van stukken geen tijd had voor het gebruikelijke overleg met cliënt, ken ik de achtergronden van het verzoek onvoldoende. Mijn cliënt zal het verzoek toelichten.
De verdachte verklaart -zakelijk weergegeven -:
Deze [BS] was op de avond van 17 september 2006 bij mij. Hij kwam laat op de avond, ná de schietpartij. Hij kan verklaren over mijn gedrag en/of gemoedstoestand die avond. Hij kan bijvoorbeeld zeggen waarover wij spraken en of ik me anders gedroeg dan normaal. Ik had die avond gedronken. [BS] kan misschien wel zeggen dat ik tegen hem toen niet verteld heb dat ik zelf heb geschoten of een ander heb opgedragen te schieten op [CM].
De advocaat-generaal deelt mede - zakelijk weergegeven -:
(...)
De voorzitter deelt het volgende mede.
Het hof wijst af de verzoeken tot het horen van de getuigen:
- [GS].
Het hof overweegt dat de verdediging deze getuige wil horen over een door het slachtoffer [CM] verondersteld mogelijk motief waarom op [CM] is geschoten. Het hof acht dit speculatief en niet relevant voor de vaststelling van de feiten of voor enige andere door het hof te nemen beslissing. Het horen van deze getuige is derhalve niet noodzakelijk voor enige in deze zaak te nemen te beslissing en de verdachte is door de afwijzing in redelijkheid ook niet in zijn belangen geschaad;
- [AL], [RvH], [CM] en [LV].
Deze getuigen zijn eerder door de rechter-commissaris gehoord en de raadsman heeft geen nieuwe concrete punten genoemd die tot nadere verhoren aanleiding zouden kunnen zijn. Het nader horen van deze getuigen is derhalve niet noodzakelijk voor enige in deze zaak te nemen te beslissing en de verdachte is door de afwijzing in redelijkheid ook niet in zijn belangen geschaad;
- [BS].
Uit hetgeen de verdachte naar voren heeft gebracht blijkt niet dat deze getuige iets relevants kan vertellen voor enige door het hof te nemen beslissing. Het horen van deze getuige is derhalve niet noodzakelijk voor enige in deze zaak te nemen te beslissing en de verdachte is door de afwijzing in redelijkheid ook niet in zijn belangen geschaad."
2.3. In het midden kan blijven of het Hof heeft geoordeeld dat de door de verdediging gewenste getuigen bij appelschriftuur zijn opgegeven. Het Hof heeft het verzoek tot het horen van de getuigen [GS], [AL], [RvH], [CM], [LV] en [BS] afgewezen omdat dit "niet noodzakelijk (is) voor enige in deze zaak te nemen beslissing en de verdachte door de afwijzing in redelijkheid ook niet in zijn belangen (is) geschaad". Aldus heeft het Hof de afwijzing van het verzoek mede gebaseerd op de grond dat redelijkerwijs niet valt aan te nemen dat de verdachte daardoor in zijn verdediging wordt geschaad. Het middel kan wegens gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van acht jaren.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze zeven jaren en tien maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J.P. Balkema als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 7 juli 2009.
Conclusie 19‑05‑2009
Mr. Vegter
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch wegens ‘Door beloften opzettelijk uitlokken van medeplegen van poging tot moord’ veroordeeld tot acht jaar gevangenisstraf.
2.
Namens de verdachte heeft mr. F.H. van Alst, advocaat te Someren, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
De middelen klagen over de afwijzing van een ter terechtzitting in hoger beroep gedaan getuigenverzoek.
4.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
‘[AL] op 17 september 2006 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door [AL] en zijn mededader voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [CM] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg een kogel op/in het lichaam van [CM] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welk misdrijf verdachte op 17 september 2006 te Deurne door beloften opzettelijk heeft uitgelokt, door [AL] een hoeveelheid geld in het vooruitzicht te stellen als hij die [CM] zou doden’.
5.
De bewezenverklaring berust op de volgende inhoud van de bewijsmiddelen1.:
‘1.
Het slachtoffer [CM] heeft op 18 september 2006 te 01:50 uur aangifte gedaan en op 20 september 2006 een aanvullende verklaring afgelegd over het volgende.
Ik, [CM], kwam op zondagavond 17 september 2006 omstreeks 23:00 uur met mijn partner [LV] thuis aan de [b-straat 1] te [plaats]. We reden in een Suzuki Alto, die ik op de oprit parkeerde. Toen we uitgestapt waren, kwamen van de overkant van de straat twee jongens aanlopen. De jongens riepen ‘[CM], [CM]…’ waarop ik naar de jongens toeliep. Vervolgens schoot een van de jongens. Daarna liepen de jongens weg.
De jongen die schoot, trok zijn handen uit zijn zakken en wees met gestrekte armen in mijn richting. Direct daarna hoorde ik een knal en zag ik een steekvlam. Ik voelde dat ik geraakt was in mijn rechter bovenarm. Ik riep naar [LV]: “[LV], ze hebben me geraakt, bel de politie.” De schutter droeg een soort camouflagejas, niet in de militaire kleuren maar in lichtere grijsgroene-witte tinten. Diens hoofd was bedekt, ik kon zijn gezicht niet zien, kan ook niet zeggen of het een blanke of een neger was. Te oordelen naar zijn stem, houding en manier van lopen was het een man, 20 – 25 jaar oud, slank, normale lengte, niet lang en niet kort.
2.
Blijkens een medische verklaring d.d. 6 oktober 2006, ondertekend door de chirurg Brom, Elkerliek ziekenhuis te Helmond, was bij [CM] sprake van een schotwond in de rechter bovenarm met de entry-wond aan de ventrolateral zijde en de exit-wond aan de mediodorsale zijde.
3.
[LV], de partner van [CM], bevestigt de aangifte van [CM]. Zij verklaart dat de twee daders misschien 20 – 25 jaar oud waren. Ze droegen allebei een sweater met insteekzak en capuchon. Degene die schoot droeg een wit-grijs-zwarte sweater in camouflageprint. De andere jongen droeg een donkere sweater. Ze hadden allebei de capuchon over hun hoofd. De schutter had beide handen in de insteekzakken gestoken. Hij haalde zijn rechterhand uit de insteekzak en wees daarmee in de richting van [CM]. Daarna hoorde [LV] een knal en zag ze een steekvlam. Ze schat de afstand tussen de schutter en [CM] op ongeveer 5 meter. Ze zag dat [CM] in elkaar zakte. [CM] zei haar dat ze de politie moest bellen.
4.
[RvH] heeft, kort gezegd, verklaard dat hij op 17 september 2006 met [AL] in een auto bestuurd door [MN] van Deurne naar Helmond is gereden, dat hij en [AL] bij de woning van [CM] hebben staan wachten totdat deze thuiskwam, dat hij [CM] aanriep en dat [AL] vervolgens op [CM] heeft geschoten.
Meer in detail heeft [RvH] het volgende verklaard.
Die zondag — u zegt 17 september 2006 — werd ik gebeld door [AL] die mij vroeg of ik iets mee wilde doen, het zou om veel geld zijn. Het moest gebeuren ergens in Helmond. Die avond zijn [AL] en ik met de Opel Vectra van [AvdB] naar [BS] gereden. [AL] vroeg [BS] of deze wilde rijden, hij zou daarvoor dan 5000 euro — in een verhoor op 14 december 2006, blz. 538 zegt [RvH] dat het ook 4000 euro kan zijn geweest — krijgen. [AL] zei dat in Helmond iemand woonde die een kennis van [AL] had belazerd en dat hij in Helmond die man voor zijn flikker ging schieten. [BS] wilde er echter niets mee te maken hebben.
Vervolgens belde [AL] naar [MN]. [MN] kwam een kwartiertje later. Met zijn drieën — [AL], [MN] en ik — zijn we naar de woning van [verdachte] gereden. Behalve [verdachte] was daar onder anderen ook de vriend van [verdachte]s dochter [TvS] (hof: [BvB]).
[Verdachte] nam ons mee naar de aanbouw van zijn woning, waar toen nog geen dak op zat. [verdachte] vroeg “Wie gaat het doen?” en [AL] zei “Kom maar op, ik ga het doen.” [Verdachte] haalde vervolgens uit zijn broekzak een klein model pistool. Hij haalde het magazijn uit de houder en riep tegen de schoonzoon (hof: [BvB]) dat deze nog kogels moest pakken. Deze kwam kort daarop terug en gaf enkele kogels aan [verdachte], die daarmee het magazijn bijvulde. [AL] vroeg of het pistool wel werkte, waarop [verdachte] het pistool doorlaadde en een schot in de lucht afvuurde. Daarna gaf [verdachte] het pistool aan [AL] die het in zijn vestzak stopte. [Verdachte] zei; “Het moet wel goed gebeuren, hij moet wel dood. Als het goed gebeurt, krijg je 25.000 euro van mij.”
Vervolgens zijn [AL] en ik in de auto gestapt, waarin [MN] zat te wachten, en naar Helmond gereden. Onderweg heb ik het pistool overgenomen van [AL] en voorgedaan hoe je met het pistool moest omgaan en met het pistool door het geopende portierraam naar buiten geschoten.
Op mijn aanwijzing heeft [MN] de auto naar de waterzuivering gereden tot aan het viaduct en de auto gekeerd met de neus naar Aarle Rixtel.
Daar zijn [AL] en ik uitgestapt en we zijn naar de woning van het slachtoffer gelopen. Daar hebben we een tijd staan wachten, totdat de schoonzoon van [verdachte] kwam aanrijden in een witte Volkswagen Caddy en vertelde dat [verdachte] alles had afgeblazen.
Vervolgens is [AL] met de schoonzoon en ben ik met [MN] teruggereden naar Deurne. Toen ik aankwam bij de woning van [verdachte] kwam [AL] uit die woning naar buiten lopen en zei dat het gewoon doorging en dat we weer terug moesten.
Vervolgens zijn [AL] en ik met [MN] teruggereden naar dezelfde plek als eerder die avond en zijn [AL] en ik weer te voet naar de woning van het slachtoffer gegaan.
We hebben daar gewacht totdat het slachtoffer kwam aanrijden, zijn auto op de oprit parkeerde en uitstapte. [AL] zei tegen mij dat dit de man was die ze moesten hebben. Ik riep “[CM], kom eens (…)”en [AL] riep ongeveer hetzelfde. Terwijl wij in de richting van het slachtoffer liepen, haalde [AL] uit zijn vestzak het pistool tevoorschijn en vuurde een schot af. Ik rende meteen weg, maar hoorde de man nog tegen zijn vrouw roepen dat deze de wouten moest bellen.
Via het pad naast het talud van het viaduct liep ik terug naar de auto en stapte achterin. Meteen erna stapte [AL] rechts voorin en riep “Rijden, rijden”, waarna [MN] wegreed naar Deurne. Onderweg belde [AL] met zijn mobiele telefoon iemand op en zei “Het is gedaan, we komen nou naar Deurne.” [MN] reed naar de woning van [AvdB] in Deurne en liet daar de auto en mij achter en ging weg met [AL].
Na drie kwartier kwam [AL] naar de woning van [AvdB] en vertelde daar het hele verhaal tegen Ad.
Een aantal dagen later sprak ik met [verdachte] en deze vertelde dat hij [AL] maar 1500 euro had gegeven omdat [CM] niet doodgeschoten was maar slechts in zijn arm was geraakt.
Ik droeg die avond een donker blauw vest met capuchon en [AL] een crèmekleurig vest, legerachtig gecamoufleerd met capuchon.
In de auto zei [AL] dat hij die man wel had geraakt, maar dat het pistool kennelijk daarna blokkeerde.
5.
[MN] heeft het volgende verklaard.
Op een zondag in september, dit kan best 17 september 2006 zijn want het was enkele dagen na mijn verjaardag op 12 september, werd ik gebeld door [AL]. Hij vroeg of ik naar Deurne wilde komen. In Deurne trof ik [AL] bij een Opel Vectra. [AL] vroeg of ik iets wilde verdienen met hem weg te brengen, te wachten en weer terug te brengen. Ik had in de gaten dat het mogelijk iets zou zijn wat niet deugde. [AL] zei dat [RvH] ook meeging. Ik ging akkoord.
Met de Opel Vectra zijn [AL], [RvH] en ik naar Helmond gereden. Nabij de waterzuivering en het eerste viaduct bij Helmond heb ik de auto geparkeerd met de neus in de richting van Aarle Rixtel en heb ik [RvH] en [AL] laten uitstappen.
Na geruime tijd wachten kwam [RvH] terug. Hij zei dat [AL] was opgehaald door iemand in een kleine witte bestelauto, een Caddy of Combo. [RvH] zei dat ‘iets’ niet doorging en dat we terugkonden naar Deurne.
In Deurne heb ik [RvH] en de auto afgezet en ik ben naar de woning van [RB] gegaan, alwaar ook [EV] was. Na een tijdje kwam [AL] daar aan de deur en vertelde dat we toch weer terugmoesten naar Helmond en dat het gewoon doorging. Ik heb tegen [EV] gezegd dat ik met [AL] meeging en mogelijk ook dat er geld verdiend kon worden.
Ik ben weer met [RvH] en [AL] in de Opel Vectra naar Helmond gereden. Onderweg bleek [AL] een pistool te hebben. Het pistool was niet echt groot. [AL] heeft dat aan [RvH] gegeven. [RvH] heeft kennelijk met het pistool geschoten, want bij hem ging het portierraam open en ik hoorde een knal. [RvH] gaf het pistool terug aan [AL] en die stopte het in een van de steekzakken van zijn vest of trui.
We zijn naar dezelfde plaats gereden als eerder, waar ik weer parkeerde. Dat zal omstreeks 22:15 – 22:30 uur zijn geweest.
[RvH] en [AL] zijn weer naar de bebouwing gelopen. Naar schatting na drie kwartier kwam [RvH] teruggerend. Hij stapte in en zei dat [AL] iemand had neergeschoten. Een paar seconden later kwam ook [AL] en ging op de bijrijdersplaats zitten. Ik reed met grote snelheid weg. [AL] zei zoiets als “Kut, mijn pistool sloeg vast”. Er werd ook gezegd dat de persoon die getroffen was zou hebben geroepen “Bel de wouten.” [AL] heeft naar iemand gebeld. In Deurne heb ik de auto op dezelfde plaats als eerder teruggezet.
Een paar dagen later heb ik mijn vriend [EV] verteld dat [AL] iemand had neergeschoten, dat [RvH] erbij betrokken was en dat ik hen naar de plaats van de schietpartij had gereden.
Op een gegeven moment zag ik een uitzending van Omroep Brabant TV. Het viel mij op dat de omschreven kleding van de daders precies overeenkwam met de kleding die [AL] en [RvH] die avond droegen. [AL] droeg namelijk een vest of sweater met een lichtkleurig of legerachtig gecamoufleerde print met steekzakken aan de voorzijden en een capuchon. De camouflagekleuren waren niet groen en bruin zoals in het leger, maar grijs en wit. [RvH] droeg een egaal donker gekleurde trui of sweater met een capuchon.
Nader denk ik dat het uitproberen van het pistool in/vanuit de auto al in de eerste rit was, immers we wisten toen nog niet dat er een tweede rit zou volgen.
6.
[BvB] heeft het volgende verklaard.
Op zondag 17 september 2006 was ik in de woning van [verdachte]. Toen het al donker was, kwam daar de mij bekende [AL] met een mij onbekende jongen. [Verdachte] liep met [AL] en die jongen naar de aanbouw achter de woning. Er zat toen nog geen dak op. Ik hoorde op een gegeven moment een harde knal. Voordat die jongens de woning verlieten, zei [verdachte] tegen hen: “Schiet hem maar kapot”. Hij zei ook: “Rij maar naar Helmond” of “Ga maar naar [CM]”.
Nadat [AL] en die jongen weggegaan waren, ben ik nog een uur daar in de woning gebleven. Ik kon er echter niet mee leven dat er iemand vermoord zou gaan worden. Ik ben in mijn Volkswagen Caddy naar de [b-straat] (hof: in Helmond) gereden. Daar zag ik [AL] en de andere jongen staan. Ik zei tegen [AL] ‘Afblazen’ en dat [verdachte] dit gezegd had.
[AL] is toen bij mij in de auto gestapt. Ik ben direct terug naar de woning gereden. Kort hierop kwam ook die andere jongen, die door u [RvH] genoemd wordt, binnen. [verdachte] riep tegen [AL] en [RvH]: “Terug.” Zij gingen toen weer de woning uit.
Later die avond hoorde ik dat [CM] van de [b-straat] in de arm geschoten was.
Toen [AL] en die [RvH] met [verdachte] in de aanbouw waren, hoorde ik dat [verdachte] mij riep: “Vat die kogels uit die pot.” Ik ben naar de kast gelopen waar het potje met de kogels stond. Ik haalde uit het potje een doorzichtig plastic zakje waarin zes of zeven kogels zaten. Ik heb dat zakje aan [verdachte] gegeven. Tevoren had ik al gezien dat [verdachte] een pistool aan [AL] liet zien. Kort nadat ik de kogels had gegeven, hoorde ik een knal en ik besefte dat dit van het pistool was waar ik net de kogels van gegeven had.
Ik had [AL] op de [b-straat] in Helmond opgehaald met de boodschap dat de zaak was afgeblazen. [AL] zat rechts voorin mijn witte Volkswagen Caddy. Ik zag toen dat [AL] een pistool had, hetzelfde als ik eerder die avond bij [verdachte] thuis heb gezien. Hij haalde het uit de rechter steekzak van zijn vest… Hij stopte het weer terug in diezelfde steekzak.
Een paar dagen later reed ik met [PV] met mijn auto naar de visvijver in Milheeze. Daar vond ik onder de rechtervoorstoel in mijn auto een lege huls, die moet uit het pistool van [AL] gekomen zijn. Ik heb die huls aan [PV] laten zien.
7.
[PV] heeft het volgende verklaard.
Ik ben een keer met [BvB] in zijn auto naar de visvijver in Milheeze gereden. Op enig moment vond [BvB] een kogelhuls in zijn auto die hij mij liet zien.
Ik ken [verdachte] persoonlijk. Een keer op een zondag was ik bij [verdachte]. Ik hoorde [verdachte] toen iets zeggen van een zakje met kogels.
Toen later [BvB] mij die huls liet zien, begreep ik dat het te maken kon hebben met de schietpartij in Helmond.
Het klopt dat ik een keer naar [verdachte] heb gebeld en liet doorschemeren dat ik mijn kop open kon doen over de [b-straat]. Ik was ondertussen van [verdachte] te weten gekomen dat hij zich ermee had ingelaten. Hij vertelde een keer onder het rijden dat hij de opdracht had gegeven aan ene [RvH] en [AL].’
6.
Het Hof heeft de bewezenverklaring als volgt nader gemotiveerd:
‘De hierboven weergegeven bewijsmiddelen 1– 7 zijn redengevend voor de bewezenverklaring.
De verdediging heeft aangevoerd dat de belastende verklaringen niet betrouwbaar zijn.
Het hof acht echter de voor het bewijs gebezigde verklaringen betrouwbaar en overweegt in dit verband het volgende.
- i)
[RvH] en [MN] belasten met hun verklaringen niet alleen [AL] en [verdachte], maar ook zichzelf met zeer zware misdrijven. Dit wijst erop dat ze niet geprobeerd hebben hun eigen straatje schoon te vegen door het feit in de schoenen van anderen te schuiven. Het geeft hun verklaringen een grotere geloofwaardigheid. Ook [BvB] belast zichzelf met zijn verklaring.
- ii)
Het rechtstreekse bewijs is niet slechts uit een enkele bron afkomstig, maar uit diverse bronnen die niet tot [RvH] of [MN] te herleiden zijn. [PV] en [BvB] verklaren uit eigen wetenschap. Op geen enkele wijze is aannemelijk geworden dat alle genoemde getuigen samenspannen om [AL] en/of [verdachte] een hak te zetten.
- iii)
De verklaringen van [RvH], [MN] en [BvB] stemmen in essentie en op specifieke details met elkaar overeen, zoals het feit dat en de reden waarom [AL] en [RvH] tot tweemaal toe met [MN] naar Helmond zijn gereden, het feit dat onderweg uit de auto is geschoten, het feit dat [AL] in de auto heeft gezegd dat het pistool blokkeerde en de verklaringen over de plaats in/bij Helmond waar [MN] met de auto heeft staan wachten op [AL] en [RvH] en met betrekking tot de auto waarin [BvB] reed.
- iv)
Belangrijke delen van de tot bewijs gebezigde belastende verklaringen worden bevestigd door derden.
[BS] bevestigt dat hem door [RvH] en [AL] is gevraagd om voor een beloning van 4000 euro hen ergens naar toe wilde brengen, zij moesten daar iemand neersteken of neerschieten. [BS] noemt ook de plaats waar hij dan met de auto moest gaan staan: ergens achter Aarle Rixtel bij of op een brug. Dit laatste stemt overeen met de plaats die door [MN] en [RvH] is genoemd.
[LvM] bevestigt dat ze van haar vriend [BS] heeft gehoord dat [RvH] en [AL] hem, [BS] gevraagd hadden mee te doen, maar dat [BS] dit had geweigerd. Ongeveer twee maanden voor haar verhoor (op 9 december 2006) heeft [RvH] haar verteld dat [AL] en hij in opdracht van iemand anders ergens naar toe moesten om iemand onder zijn kloten of sodemieter te schieten. [RvH] vertelde dat [AL] had geschoten. [RvH] zei ook dat ze [BS] hadden gevraagd of hij geld wilde verdienen door alleen maar te rijden; [BS] had dit niet gedaan.
Zowel [RvH] (uit eigen wetenschap) als [MN] (de auditu) verklaren dat het slachtoffer [CM], nadat hij was geraakt door een kogel, tegen zijn vriendin [LV] riep dat deze de politie (de ‘wouten’) moest bellen.
Ook [CM] en [LV] verklaren zulks.
[CM] en [LV] beschrijven de door de schutter gedragen kleding. Dit komt in de kern overeen met de omschrijving die [MN] hiervan geeft. Ook [SV] verklaart dat [AL] twee camouflagetruien met capuchon in zijn bezit heeft, die echter geen legergroene kleur hebben.
Niet alleen [RvH] (uit eigen wetenschap) en [MN](de auditu), maar ook [CM] en [LV] verklaren dat de schutter het pistool uit de (steek)zak van zijn vest of trui te voorschijn haalde.
[AvdB] verklaart dat op een zondagavond [AL] en [RvH] bij hem thuis kwamen. [RvH] vertelde dat ze bij iemand in Helmond aan de deur geweest waren, dat die persoon die daar woonde op een gegeven moment thuis kwam, dat [RvH] die persoon aanriep en dat [AL] op die man schoot. [RvH] vertelde ook dat hij met een pistool uit het raam van een auto had geschoten.
[PV] (bewijsmiddel 7) bevestigt dat [BvB] hem een kogelhuls heeft laten zien en verklaart dat hij [verdachte] iets heeft horen zeggen over een zakje kogels en dat [verdachte] zelf hem, [PV] heeft gezegd dat hij, [verdachte] opdracht had gegeven aan [AL] en [RvH].
[EV] verklaart dat hij van [MN] heeft gehoord dat deze voor taxi moest gaan spelen voor [AL], dat even daarna [AL] aan de deur (bij [RB]) stond en dat [MN] toen met [AL] is vertrokken.
[EV] verklaart verder dat [MN] hem heeft verteld dat hij met [AL] ergens naar toe was gereden en dat ze daar iemand hadden neergeschoten. [MN] had ze alleen afgezet en weer opgehaald en teruggereden naar Deurne.
- v)
De verklaringen van [RvH] en [MN] dat [AL] vanuit de auto heeft gebeld, zijn consistent met het gegeven dat op 17 september om 23:21 uur door een bij [AL] in gebruik zijnde mobiele telefoon met nummer 06-[001] is uitgebeld via de zendmast 30851 die is geplaatst op de locatie Helmondseweg 7a/Kanaaldijk te Aarle Rixtel — naar de mobiele telefoon met nummer 06-[002] (doorgaans in gebruik bij [AvS], de dochter van [verdachte]).
Aan het bewijs doet niet af dat de familieleden van [verdachte], zijn dochter [AvS] en zijn echtgenote [JW], menen dat er geen vuurwapens en munitie in huis waren en dat op 17 september 2006 [RvH] niet op bezoek is geweest.
Ook speculaties omtrent het mogelijke motief van [verdachte] of juist het ontbreken daarvan dragen niet bij aan of doen niet af aan het bewijs.’
7.
Blijkens de (kopie van) de daarvan opgemaakte akte heeft de verdachte op 29 mei 2007 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de Rechtbank. Zijn raadsman heeft een op dezelfde datum gedateerde appelschriftuur ingediend, welke onder meer inhoudt:
‘In hoger beroep acht de verdediging het noodzakelijk om die personen als getuige te horen wier verklaringen in het bijzonder door de rechtbank zijn gebruikt ten behoeve van het bewijs van het tenlastegelegde.
Daar op dit tijdstip slechts een ‘verkort vonnis’ van de strafzaak met parketnummer 01/839 305 -06 voorhanden is verzoekt de verdediging ter beperking van de activiteiten in hoger beroep om de namen van de noodzakelijk gebleken getuigen (…) pas na bestudering van het uitgewerkte vonnis op te mogen geven.’
8.
Bij brief van 3 november 2007 heeft de raadsman de Advocaat-Generaal, onder verzending van een afschrift aan het Hof, het volgende geschreven:
‘In eerste aanleg werd door de rechtbank in de uitspraak van 23 mei 2007, niettegenstaande mijn cliënt het tenlastegelegde volstrekt heeft ontkend, tot bewezenverklaring gekomen en werd aan cliënt een gevangenisstraf van acht jaar opgelegd.
Tegen het vonnis van de rechtbank werd door de verdediging op 29 mei 2007 een voorlopige appelschriftuur ingediend, waarin werd verzocht om deze inhoudelijk te mogen motiveren nadat het uitgewerkte vonnis de verdediging zou hebben bereikt.
Het zal U inmiddels bekend zijn, dat door een computerfout bij het hof de processtukken in de strafzaak in hoger beroep oorspronkelijk naar een andere advocaat (mr P.A. van der Vliet te Drachten) gezonden zijn en dat de toegevoegde raadsman de stukken eerst eind oktober jl. na rappel heeft ontvangen, in plaats van kort na de termijn welke art. 365a lid 3 Sv. als aanvullingstermijn bij gedetineerde verdachten noemt, ruim twee maanden later heeft ontvangen waardoor de termijn van de verdediging voor overleg met de verdachte omtrent het vonnis en het benoemen van getuigen met met eenzelfde termijn werd ingekort !!!
Tijdens het overleg met appellant op 29 .10.2007 omtrent de door het Hof in hoger beroep te horen getuigen, verzocht deze als getuigen te doen horen:
- 1.
[GvS] Vader van de verdachte
(…)
Deze getuige dient o.a. te worden bevraagd omtrent het feit of er in het verleden bij getuige een diefstal va een grote geldsom heeft plaatsgevonden.
Door aangever [CM] wordt in zijn aangifte gesteld dat het motief voor de opdracht gelegen zou zijn, in wraakneming voor een door [CM] in het verleden gepleegde diefstal van een groot geldbedrag bij deze getuige [GvS]. Het is derhalve objectief van belang dat het gestelde motief in hoger beroep wordt geverifieerd. Immers als het motief zou blijken te ontbreken, wordt objectief minder aannemelijk dat appellant het bewezenverklaarde ook werkelijk zou hebben gepleegd, nu het plegen van het bewezenverklaarde door appellant volstrekt wordt ontkend.
- 2.
[JW] Partner van de verdachte
(…)
- 3.
[AvS] Dochter van de verdachte
(…)
De getuige kan o.a. verklaren omtrent spanningen in de relatie tussen de getuige [BvB] en de verdachte. Door de verdachte werd medegedeeld dat [BvB] bij de dochter van verdachte een kind heeft verwekt. [BvB] heeft dit kind nooit erkend en er wordt door hem ook geen alimentatie betaald. Hierop is hij menigmaal door de verdachte aangesproken, die er ook bezwaar tegen heeft dat zijn dochter gedurig door [BvB] werd mishandeld.
De verdachte is van mening dat een en ander mogelijk kwaad bloed bij [BvB] heeft gezet en dat op grond van het voorgaande niet uitgesloten kan worden dat [BvB] ten onrechte belastende verklaringen tegen ‘zijn schoonvader’ heeft afgelegd , omdat deze hem in de weg staat;
Een en ander zou bij de dochter kunnen worden geverifieerd , omdat deze bij uitstek op de hoogte is van de voornoemde feiten en omstandigheden.
- 4.
[AL]
(…)
Nu door de rechtbank blijkens haar uitspraak aan de uitdrukkelijke verklaringen van deze getuige omtrent de opdracht, de toestand en de vermogenspositie van de verdachte [verdachte] ten onrechte werd voorbijgegaan, acht de verdediging het noodzakelijk dat de getuige door het Hof nader wordt bevraagd, opdat met de inhoud van diens verklaringen op behorende wijze rekening kan worden gehouden.
- 5.
[RvH]
(…)
Ten aanzien van de verklaring van deze getuige, welke door de rechtbank voor het bewijs is gebruikt, stelt de verdachte dat deze verklaring onjuist is en door de getuige enkel is aangevoerd om de verdachte te benadelen, omdat deze getuige en de verdachte in het verleden onenigheid hebben gehad. Het zal duidelijk zijn dat een en ander bij de getuige dient te worden geverifieerd.
- 6.
[CM]
(…)
De getuige dient nader te worden gehoord omtrent de inhoud van zijn eerdere getuigenverklaringen. In het bijzonder dient aandacht te worden besteed aan het onderzoek naar objectieve feiten welke zijn stellingen zouden oudersteunen, nu zijn verklaringen door de verdachte en ook door andere getuigen blijken te worden ontkend.
- 7.
[LV]
(…)
Deze getuige dient nader te worden gehoord, omtrent de inhoud van haar getuigenverklaring in eerste aanleg. In het bijzonder omtrent haar verklaring dat zij al een jaar of vijf/zes geterroriseerd wordt door [GvS] en zijn zoon [verdachte]. Voorts omtrent haar stelling dat het motief voor de opdracht zou zijn dat bij [GvS] geld gestolen zou zijn en dat haar man en getuige door vader [GvS] en zoon [verdachte] bedreigd zouden zijn.
- 8.
[BS] (opgave van appellant)
(…)
De getuige zou volgens appellant mededelingen kunnen doen omtrent het gebeurde in de woning van de verdachte op 17 september 2006. Appellant kan terzake nader informatie verschaffen tijdens de regiezitting op 14 november 2007.’
9.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 14 november 2007 houdt het volgende in:
‘De voorzitter deelt mede dat de raadsman bij brief van 3 november 2007 heeft verzocht tot het horen van acht getuigen.
De raadsman deelt mede — zakelijk weegegeven —:
Als aanvulling op de schriftelijke onderbouwing van mijn verzoeken tot het horen van getuigen d.d. 3 november 2007, deel ik u het volgende mee. Ik verzoek het hof bij de beoordeling van de verzoeken niet het noodzaakcriterium tot te passen, maar het belangencriterium. Door een omstandigheid buiten toedoen van de verdediging zijn de stukken pas in een laat stadium aan mij toegestuurd.
[GvS] is de vader van de verdachte en hij kan verklaren over een mogelijk motief. Er zou ooit sprake zijn geweest van diefstal van een groot geldbedrag van deze getuige waarbij de aangever [CM], buurman van deze getuige, een rol zou hebben gespeeld. De getuige kan verklaren over de relatie tussen de buren en hij kan iets zeggen over de juistheid van dat mogelijke motief.
[JW] (…).
[AvS] is de dochter van de verdachte en haar wil ik graag nader ondervragen over wat zij heeft waargenomen. Zij was de avond van 17 september 2006 in de woning van haar vader en zij kan wellicht getuigen dat er in de woning van de verdachte die avond niets bijzonders is voorgevallen of gehoord. Deze [AvS] heeft een relatie gehad met [BvB] en zij kan op basis daarvan verklaren over de betrouwbaarheid van diens verklaringen. Het staat vast dat de rechtbank de verklaring van [BvB] voor het bewijs heeft gebruikt. Op basis van een mogelijke verklaring van [AvS] kan worden vastgesteld of [BvB] reden had om een voor de verdachte belastende verklaring af te leggen .
[AL] heeft weliswaar bij de rechter-commissaris een verklaring afgelegd, maar ik wil hem confronteren met het vonnis van de rechtbank en ik wil hem vragen of hij bij zijn eerder afgelegde verklaringen blijft.
[RvH] heeft ook al ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard, maar toen stond nog niet vast welk gewicht de rechtbank aan bepaalde verklaringen heeft toegekend. Ook hem wil ik confronteren met zijn eerdere verklaringen en eventueel door andere getuigen in hoger beroep af te leggen nadere verklaringen.
De verklaring van [CM] is door de rechtbank voor het bewijs gebruikt en hij daarom is een belangrijke getuige. Mocht het hof het uitgangspunt van de rechtbank ten aanzien van de verklaring [CM] overnemen, dan wil de verdediging hem alsnog horen. Mocht het hof een ander standpunt innemen ten aanzien van [CM]' verklaring, dan doe ik afstand van deze getuige.
[LV] is eerder door de rechter-commissaris gehoord en het verzoek haar als getuige te horen kunt in zoverre als voorwaardelijk opvatten dat ik haar wil confronteren met eventueel door anderen in hoger beroep af te leggen verklaringen. In zoverre is het verzoek tot het horen van [CM] ook een voorwaardelijk verzoek.
De getuige [BS] is mij in een laat stadium door mijn cliënt doorgegeven. Omdat ik door de late toezending van stukken geen tijd had voor het gebruikelijke overleg met cliënt, ken ik de achtergronden van het verzoek onvoldoende. Mijn cliënt zal het verzoek toelichten.
De verdachte verklaart —zakelijk weergegeven —:
Deze [BS] was op de avond van 17 september 2006 bij mij. Hij kwam laat op de avond, na de schietpartij. Hij kan verklaren over mijn gedrag en/of gemoedstoestand die avond. Hij kan bijvoorbeeld zeggen waarover wij spraken en of ik me anders gedroeg dan normaal. Ik had die avond gedronken. [BS] kan misschien wel zeggen dat ik tegen hem toen niet verteld heb dat ik zelf heb geschoten of een ander heb opgedragen te schieten op [CM].
De advocaat-generaal deelt mede — zakelijk weergegeven —:
(…)
De voorzitter deelt het volgende mede.
Het hof wijst af de verzoeken tot het horen van de getuigen:
- —
[AvS].2.
Het hof overweegt dat de verdediging deze getuige wil horen over een door het slachtoffer [CM] verondersteld mogelijk motief waarom op [CM] is geschoten. Het hof acht dit speculatief en niet relevant voor de vaststelling van de feiten of voor enige andere door het hof te nemen beslissing. Het horen van deze getuige is derhalve niet noodzakelijk voor enige in deze zaak te nemen te beslissing en de verdachte is door de afwijzing in redelijkheid ook niet in zijn belangen geschaad;
- —
[AL], [RvH], [CM] en [LV].
Deze getuigen zijn eerder door de rechter-commissaris gehoord en de raadsman heeft geen nieuwe concrete punten genoemd die tot nadere verhoren aanleiding zouden kunnen zijn. Het nader horen van deze getuigen is derhalve niet noodzakelijk voor enige in deze zaak te nemen te beslissing en de verdachte is door de afwijzing in redelijkheid ook niet in zijn belangen geschaad;
- —
[BS].
Uit hetgeen de verdachte naar voren heeft gebracht blijkt niet dat deze getuige iets relevants kan vertellen voor enige door het hof te nemen beslissing. Het horen van deze getuige is derhalve niet noodzakelijk voor enige in deze zaak te nemen te beslissing en de verdachte is door de afwijzing in redelijkheid ook niet in zijn belangen geschaad.
Het hof wijst toe de verzoeken tot het horen van de getuigen [JW] en [AvS].’
10.
Ik begin met het tweede middel. Dat klaagt dat het Hof het getuigenverzoek ten onrechte aan het noodzaakcriterium heeft getoetst.
11.
De eerste vraag die rijst is of het Hof het verzoek tot het horen van de gewenste getuigen (slechts) heeft getoetst aan het noodzaakcriterium. Het Hof heeft immers ten aanzien van alle getuigen niet alleen overwogen dat het niet noodzakelijk was hen te horen, maar ook dat de verdachte door de afwijzing redelijkerwijs niet in zijn belangen werd geschaad. Indien zou worden aangenomen dat het Hof (ook) aan het criterium van het verdedigingsbelang heeft getoetst, zou het middel reeds daarom falen. Ik begrijp de overwegingen van het Hof echter anders.
12.
Art. 418, derde lid, Sv bepaalt dat indien de verdachte hoger beroep heeft ingesteld het Hof de oproeping van een niet bij schriftuur door de verdachte opgegeven getuige kan weigeren indien horen ter terechtzitting redelijkerwijs niet noodzakelijk is te achten. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat met ‘redelijkerwijs niet noodzakelijk’ niet iets anders wordt bedoeld dan (niet) noodzakelijk als bedoeld in art. 315 Sv. Hij heeft weliswaar ook geoordeeld dat onder omstandigheden de concrete toepassing van het noodzaakcriterium niet wezenlijk verschilt van wat met de toepassing van het criterium van het verdedigingsbelang zou worden bereikt — voor die omstandigheden kan onder meer gedacht worden aan het geval waarin de aanvulling op het verkorte vonnis niet tijdig binnen de voor het indienen van de appelschriftuur gestelde termijn (van veertien dagen na het instellen van hoger beroep) voor de verdachte beschikbaar is —, maar ook in dat geval blijft ‘formeel’ het noodzaakcriterium het toepasselijke criterium.3.
13.
Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat door de verdediging gewenste getuigen niet bij appelschriftuur zijn opgegeven. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat in de appelschriftuur geen getuigen bij name worden genoemd en met zoveel woorden wordt verzocht om de namen van de noodzakelijk gebleken getuigen pas na bestudering van het uitgewerkte vonnis op te mogen geven. Aldus was voor alle getuigenverzoeken het noodzaakcriterium van toepassing.
14.
Ik wijs er wat de getuigen [AL], [RvH], [CM] en [LV] voorts op dat de zaak bovendien in eerste aanleg op tegenspraak is behandeld en dat deze getuigen toen door de rechter-commissaris zijn gehoord. Dit is kennelijk gebeurd na verwijzing van de zaak door de Rechtbank op de terechtzitting van 7 maart 2007.4. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 22 april 2008, NJ 2008, 313, m.nt. Mevis, geoordeeld dat voor toepassing van art. 418, tweede lid, Sv niet is vereist dat het desbetreffende verhoor heeft plaatsgevonden vóór de eerste terechtzitting in eerste aanleg. Voor het verzoek tot het horen van de getuigen [AL], [RvH], [CM] en [LV] gold derhalve niet alleen overeenkomstig art. 418, derde lid, maar ook op grond van art. 418, tweede lid, Sv het noodzaakcriterium.5.
15.
Het Hof is nagegaan of de noodzaak bestond de getuigen [GvS], [AL], [RvH], [CM] en [LV] te horen. Aldus heeft het getoetst aan de juiste maatstaf. Dat het daarbij kennelijk ook heeft bezien of de verdachte door het afwijzen van de desbetreffende verzoeken in zijn verdediging werd geschaad, maakt dat niet anders. Voor de beoordeling van de noodzaak tot horen kan immers het belang dat de verdediging daarbij heeft een belangrijke factor zijn.6.
16.
Het middel faalt.
17.
Het eerste middel klaagt ten eerste over de afwijzing van het verzoek om, naar ik begrijp7., getuige [GvS] te horen. Deze afwijzing zou onder meer8. onbegrijpelijk zijn.
18.
Daar denk ik anders over. Ook als bij de invulling van het noodzaakcriterium in het onderhavige geval wat meer gewicht wordt toegekend aan het belang van de verdediging bij het horen van deze [GvS] (zoals het Hof gelet op zijn overwegingen heeft gedaan), is niet onbegrijpelijk dat het Hof in hetgeen deze getuige volgens de verdediging over het motief van de verdachte zou kunnen verklaren geen noodzaak heeft gezien hem te horen. Ook indien het kennelijk door het slachtoffer veronderstelde motief niet aanwezig zou zijn geweest zou dat immers niets afdoen aan (de betrouwbaarheid van) het tegen de verdachte aanwezige bewijs (het Hof spreekt van de vaststelling van de feiten). Voor welke andere beslissing het horen van [GvS] noodzakelijk zou zijn valt evenmin in te zien. De verdediging heeft dat bij het Hof ook niet uiteengezet.
19.
Wat de afwijzing van het verzoek de overige getuigen te horen betreft wordt in de toelichting op het middel aangevoerd dat ‘weliswaar vaststaat dat een aantal getuigen reeds eerder is gehoord en dat de rechtbank nadat deze getuigen zijn gehoord , niettemin tot een bewezenverklaring [is] gekomen’, maar dat dat ‘de verdediging uiteraard nog niet bekend [was] op het tijdstip waarop deze getuigen in eerst aanleg als getuigen zijn gehoord’. Het was ‘om deze reden dat de verdediging het noodzakelijk achtte om deze getuigen in hoger beroep nader te horen, omtrent het door de rechtbank bewezen verklaarde en in het bijzonder naar feitelijke omstandigheden welke door de rechtbank ten onrechte voor de bewezenverklaring van het tenlastegelegde blijken te zijn gebruikt.’
20.
Het Hof heeft overwogen dat de verdediging geen nieuwe concrete punten heeft genoemd die tot nadere verhoren aanleiding zouden kunnen zijn. Dat is niet onbegrijpelijk. Hetgeen ter onderbouwing van de desbetreffende getuigenverzoeken werd aangevoerd hield ter zake niets in. Het feit dat, zoals in het middel wordt gesteld, de Rechtbank de desbetreffende verklaringen (deels9.) voor het bewijs gebruikt had, nam niet weg dat zonder de door het Hof verlangde aanleiding voor nieuwe verhoren slechts een herhaling van zetten dreigde.10.)
21.
Voor zover het middel ook betrekking heeft op de afwijzing van het verzoek tot het horen van [BS]11.) geldt dat deze gelet op de onderbouwing van dit verzoek door de verdachte evenmin onbegrijpelijk is.
22.
Het middel faalt.
23.
Beide middelen kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
24.
Ambtshalve merk ik op dat de verdachte zich in verband met de zaak in voorlopige hechtenis bevindt en dat de Hoge Raad naar verwachting geen uitspraak zal doen binnen zestien maanden nadat het cassatieberoep op 6 februari 2008 was ingesteld. Dit zal tot strafvermindering moeten leiden.
25.
Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
26.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel ten aanzien van de daarbij opgelegde straf, tot vermindering van die straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑05‑2009
Kennelijk is hier als gevolg van een vergissing [AvS] vermeld. Het Hof heeft kennelijk bedoeld het verzoek tot het horen van [GvS] af te wijzen. Het verzoek tot het horen van [AvS] (verdachtes dochter) is door het Hof toegewezen. Het proces-verbaal van dit verhoor, dat plaats had op 14 januari 2008, bevindt zich tussen de aan de Hoge Raad gezonden stukken.
HR 19 juni 2007, NJ 2007, 626, m.nt. Mevis, HR 16 september 2008, NJ 2008, 513.
Tussen de aan de Hoge Raad gezonden stukken trof ik aan processen-verbaal van verhoren door de R-C van [AL], [LV] en [RvH] op respectievelijk 13 april en 2 mei 2007. Een proces-verbaal van verhoor van [CM] bij de R-C trof ik niet aan.
Daarom was er mijns inziens wat de verzoeken tot het horen van deze getuigen betreft geen aanleiding om bij de invulling van het noodzaakcriterium rekening te houden met de door de raadsman aangevoerde omstandigheden (het niet tijdig beschikbaar komen van het uitgewerkte vonnis en het ook pas laat ter beschikking krijgen van de overige stukken).
Vgl. de conclusie van A-G Knigge voor HR NJ 2008, 513, onder 8 en 9.
Ook in de toelichting op het middel wordt deze getuige aangeduid als [AvS]. Ik meen dat het toch echt om [GvS] te doen is. Ik wijs er op dat volgens de schriftuur de weigering onbegrijpelijk is omdat ter terechtzitting in eerste aanleg het slachtoffer zou hebben verklaard dat het motief voor de schietpartij zou zijn gelegen in wraakneming voor diefstal van een groot geldbedrag van zijn buurman, dat dit motief door de verdediging werd betwist en dat de verdediging daarom de ‘bestolene’ onder ede wilde doen horen. Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 7 maart 2007 vermeldt als door de verdediging verzochte getuige nr. 9 ‘[GvS] (…) (Bestolene. Men verdenkt [CM])’.
Voor zover in de toelichting op het middel wordt geklaagd dat het Hof het desbetreffende verzoek ‘ten onrechte’ zou hebben afgewezen kan daar in cassatie niets mee worden aangevangen, vgl. HR 21 oktober 2008, NJ 2008, 610, m.nt. Mevis.
Ten aanzien van de verklaring van [AL] werd juist aangevoerd dat de Rechtbank aan een deel daarvan ten onrechte was voorbijgegaan
De toelichting bij het nieuwe art. 418, tweede lid, Sv, Kamerstukken II, 2003–2004, 29 254, nr. 3, p. 14, houdt in dat de reden voor het toepassen van het noodzaakcriterium ing de gewenste getuige reeds in eerste aanleg is gehoord was een zinloze herhaling van verhoren te voorkomen.
Ik twijfel daarover enigszins omdat niet blijkt dat [BS] in eerste aanleg is gehoord en het middel slechts lijkt te klagen dat het feit dat de getuigen in eerste aanleg zijn gehoord niet betekende dat er geen aanleiding was hen in hoger beroep nogmaals te horen.