Zie de lezenswaardige conclusie van mijn ambtgenoot Knigge van 29 oktober 2013, ECLI:NL:PHR:2013:1081. Vgl. voorts HR 9 april 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9190; HR 14 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AJ1396.
HR, 11-02-2014, nr. 12/04424
ECLI:NL:HR:2014:301, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-02-2014
- Zaaknummer
12/04424
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:301, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑02‑2014; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2481, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHARN:2012:BX6113, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
ECLI:NL:PHR:2013:2481, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑12‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:301, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑02‑2014
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO. Ambtshalve: overschrijding redelijke termijn in cassatie.
Partij(en)
11 februari 2014
Strafkamer
nr. 12/04424
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 30 augustus 2012, nummer 21/003926-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van elf jaren.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze tien jaren en tien maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer B.C. de Savornin Lohman als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 februari 2014.
Conclusie 10‑12‑2013
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO. Ambtshalve: overschrijding redelijke termijn in cassatie.
Nr. 12/04424 Zitting: 10 december 2013 | Mr. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof te Arnhem heeft bij arrest van 30 augustus 2012 de verdachte veroordeeld wegens een drietal misdrijven, waaronder 1. subsidiair “medeplegen van doodslag” (parketnummer 05-901175-08) tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren. Voorts bevat het arrest nog enkele bijkomende beslissingen.
2. Deze zaak hangt samen met zaaknummer 12/04201. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
3. Namens de verdachte heeft mr. G.N. Weski, advocaat te Rotterdam, beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel dat zich richt tegen de motivering van de bewezenverklaring bevat de klacht dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van het slachtoffer.
5. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 26 september 2008 te Arnhem tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachtes mededader opzettelijk met een vuurwapen projectielen heeft afgevuurd op voornoemde [slachtoffer], welke projectielen voornoemde [slachtoffer] hebben getroffen, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden.”
6. Met betrekking tot deze bewezenverklaring heeft het hof, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende overwogen:
“Het hof acht bewezen dat sprake is geweest van medeplegen van doodslag. Medeplegen vereist een nauwe en bewuste samenwerking die kan bestaan uit het gezamenlijk maken van een plan en/of het gezamenlijk verrichten van uitvoeringshandelingen. [betrokkene 1] en [verdachte] hebben een drugsdeal gesloten waarna zij, beiden gewapend, naar Arnhem zijn gegaan. Volgens [betrokkene 2] is [verdachte] in de woning van [betrokkene 2] als eerste begonnen met het bedreigen en uitoefenen van geweld in de richting van [betrokkene 2], waarna [betrokkene 1] de confrontatie met [slachtoffer] zocht, die is uitgemond in het neerschieten van [slachtoffer]. [betrokkene 1] heeft met een vuurwapen geschoten op [slachtoffer], waaruit reeds volgt dat hij opzet had op de dood van [slachtoffer]. Daarnaast is het hof van oordeel dat reeds vóór het overhalen van de trekker [betrokkene 1] en [verdachte] de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat er één of meer doden zouden vallen. Er is gekozen voor een overval waarbij gebruik zou worden gemaakt van tenminste één geladen vuurwapen (waarschijnlijk een UZI). In geval mensen worden gedwongen waardevolle spullen af te staan, kan dit voorzienbaar leiden tot (gewelddadig) verzet met als gevolg dat het geladen vuurwapen waarmee wordt gedreigd daadwerkelijk wordt gebruikt. Als er met een vuurwapen (in dit geval waarschijnlijk een UZI) op het slachtoffer wordt geschoten, is de kans vervolgens groot dat het getroffen slachtoffer komt te overlijden.
Deze stappen - dreigen met een geladen vuurwapen om het slachtoffer te dwingen waardevolle spullen af te geven, (gewelddadig) verzet van het slachtoffer, schieten met het wapen en overlijden van het slachtoffer - zijn zodanig voorzienbaar dat het uitvoeren van een overval met een geladen wapen naar het oordeel van het hof impliceert dat de uitvoerders van die gewapende overval de aanmerkelijke kans aanvaarden dat een slachtoffer ten gevolge van vuurwapengebruik komt te overlijden.”
7. Het middel klaagt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte gekozen heeft voor een overval waarbij gebruik zou worden gemaakt van ten minste één geladen vuurwapen. Evenmin volgt hieruit dat de verdachte met de medeverdachte van tevoren hadden afgesproken dat bij verzet het (geladen) vuurwapen daadwerkelijk zou worden gebruikt, aldus de steller van het middel.
8. De door het hof gebezigde bewijsmiddelen houden in dat de verdachte en zijn medeverdachte, beiden gewapend, naar het huis van [betrokkene 2] zijn gegaan in verband met een drugsdeal, dat de verdachte op enig moment [betrokkene 2] heeft bedreigd door hem bij de keel vast te pakken en een vuurwapen op zijn hoofd te richten, dat de medeverdachte op dat moment een pistool op het bovenlichaam van het slachtoffer [slachtoffer] zette, dat door één van verdachten werd gezegd dat ze hun zakken moesten leeg halen, dat er vervolgens een worsteling is ontstaan tussen [slachtoffer] en de medeverdachte, dat er door de medeverdachte meermalen op [slachtoffer] is geschoten als gevolg waarvan die [slachtoffer] is komen te overlijden, en dat de verdachte en zijn medeverdachte vervolgens uit de woning zijn vertrokken.
9. Voor zover de beschouwingen in de toelichting op het middel veronderstellen dat voor het bewijs van medeplegen is vereist dat bewijsmateriaal uitwijst dat de beide verdachten vooraf uitdrukkelijke afspraken hebben gemaakt over de overval en de gewelddadige en noodlottige wijze waarop die zou worden uitgevoerd, getuigen die beschouwingen van een onjuiste rechtsopvatting. Het primaire doel van de twee daders was mogelijk niet het doden van de beoogde slachtoffers van de overval, maar het gebruik van grof geweld was wel in hun gezamenlijke plan begrepen, aldus kan uit de gecoördineerde actie van de verdachten worden afgeleid. Ik meen daarom dat staande kan worden gehouden dat het door de medeverdachte toegepaste geweld werd aangewend in het kader van de uitvoering van het gezamenlijke plan en dat dit – naar blijkt: fatale – geweld kan gelden als te zijn begaan in nauwe samenwerking met de verdachte.1.
10. Gelet hierop is het oordeel van het hof dat het dreigen met een geladen vuurwapen om het slachtoffer te dwingen waardevolle spullen af te geven, het (gewelddadige) verzet van het slachtoffer en het schieten op het slachtoffer een zodanig voorzienbaar gevolg was van het gezamenlijke plan dat de uitvoerders van deze overval welbewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat een slachtoffer ten gevolge van vuurwapengebruik zou komen te overlijden, niet onbegrijpelijk. Dat oordeel is bovendien toereikend gemotiveerd. Daaraan doet, zoals gezegd, niet af dat niet is gebleken dat door de verdachte en zijn medeverdachte van tevoren is afgesproken of, en zo ja onder welke omstandigheden en op welke wijze het vuurwapen zou worden gebruikt.
11. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
12. Ambtshalve vraag ik aandacht voor het volgende. Verdachte, die gedetineerd is, heeft op 30 augustus 2012 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad zal uitspraak doen nadat sedertdien meer dan zestien maanden zijn verstreken. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dat moet leiden tot strafvermindering.
13. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de opgelegde straf. De Hoge Raad kan de hoogte daarvan verminderen naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige dient het beroep te worden verworpen.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑12‑2013