Hof Den Haag, 04-07-2017, nr. 22-001273-17
ECLI:NL:GHDHA:2017:2286
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
04-07-2017
- Zaaknummer
22-001273-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2017:2286, Uitspraak, Hof Den Haag, 04‑07‑2017; (Hoger beroep)
Uitspraak 04‑07‑2017
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft door op de bewezenverklaarde wijze te handelen een gevaarzettende situatie in het leven geroepen en gehouden, waardoor een verkeersregelaar zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur 24 (vierentwintig) maanden.
Rolnummer: 22-001273-17
Parketnummers: 09-818788-16 en 09-148926-14 (TUL)
Datum uitspraak: 4 juli 2017
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 10 maart 2017 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1983,
[adres],
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Noord Holland Noord, Unit Zuyder Bos te Heerhugowaard.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 20 juni 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest. Tevens is een beslissing genomen ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van de onder parketnummer 09-148926-14 voorwaardelijk aan de verdachte opgelegde straf, ten aanzien van de vordering benadeelde partij en ten aanzien van het beslag, een en ander zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 10 september 2016 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, althans in Nederland, aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken scheenbeen en/of een gebroken kuitbeen en/of een gebroken en/of gescheurd hielbeen, heeft toegebracht door met een voertuig op die [benadeelde partij] in te rijden en/of (vervolgens) met zijn voertuig gas te geven terwijl die [benadeelde partij] op de motorkap van dat voertuig hing/lag, ten gevolge waarvan die [benadeelde partij] van die motorkap afviel/afgleed/afschoof, zulks terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
subsidiair:
hij op of omstreeks 10 september 2016 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, althans in Nederland, [benadeelde partij] heeft mishandeld door met een voertuig op die [benadeelde partij] in te rijden en/of (vervolgens) met zijn voertuig gas te geven terwijl die [benadeelde partij] op de motorkap van dat voertuig hing/lag, ten gevolge waarvan die [benadeelde partij] van die motorkap afviel/afgleed/afschoof; en/of hij op of omstreeks 10 september 2016 te Pijnacker, gemeente 's-Gravenhage, [benadeelde partij] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een voertuig op die [benadeelde partij] ingereden en/of (vervolgens) met zijn voertuig gas gegeven terwijl die [benadeelde partij] op de motorkap van dat voertuig hing/lag, ten gevolge waarvan die [benadeelde partij] van die motorkap afviel/afgleed/afschoof, zulks terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij GGZ Reclassering Palier.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op of omstreeks 10 september 2016 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, althans in Nederland, aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken scheenbeen en/of een gebroken kuitbeen en/of een gebroken en/of gescheurd hielbeen, heeft toegebracht door met een voertuig op die [benadeelde partij] in te rijden en/of (vervolgens) met zijn voertuig gas te geven terwijl die [benadeelde partij] op de motorkap van dat voertuig hing/lag, ten gevolge waarvan die [benadeelde partij] van die motorkap afviel/afgleed/afschoof, zulks terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Overwegingen
Inrijden op de aangever
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat onder meer bewezenverklaard dient te worden de van de tenlastelegging uitmakende zinsnede ‘met een voertuig op die [benadeelde partij] in te rijden’. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat deze zinsnede niet bewezenverklaard dient te worden, nu de omstandigheid dat de aangever in aanraking met de auto van de verdachte is gekomen het gevolg is van de bewuste keuze van de aangever om op de motorkap van de auto van de verdachte te springen. Deze handelwijze van de aangever kan de verdachte niet worden aangerekend, aldus de raadsman.
Het hof gaat er op basis van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen van uit dat toen de aangever zich aan de voorzijde van de auto bevond, de verdachte voorafgaand aan het moment waarop de aangever op de motorkap terecht is gekomen, zijn snelheid niet significant heeft verhoogd. Uitgaande van deze omstandigheden is naar het oordeel van het hof geen sprake van inrijden op de aangever. Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Mate van eigen schuld aangever
Op basis van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is naar het oordeel van het hof vast komen te staan dat de verdachte een gevaarzettende situatie in het leven heeft geroepen en die gevaarzettende situatie vervolgens in stand heeft gehouden, door vooruit te blijven rijden met zijn personenauto, terwijl de aangever zich voor de auto bevond. Het hof gaat uit van de juistheid van de bij de aangifte afgelegde verklaring van de aangever dat hij zich op enig moment genoodzaakt heeft gevoeld om op de motorkap van de auto te springen, omdat de auto de aangever bleef naderen en hij de auto al achteruitlopend niet meer voor kon blijven. De aangever bevond zich gedurende enige ogenblikken achteruitlopend op zeer korte afstand voor de rijdende auto van verdachte, die hij tot stoppen probeerde te bewegen. In deze stresserende omstandigheden heeft de aangever moeten vaststellen dat de verdachte kennelijk niet van zins was om te stoppen en moeten beslissen op welke wijze hij het vege lijf kon redden. Daargelaten of de aangever in de gegeven situatie objectief gezien andere uitwijkmogelijkheden had dan de motorkap van verdachtes auto, is het hof derhalve van oordeel dat de aangever dienaangaande geen verwijt gemaakt kan worden. Aldus is geen sprake van enige mate van eigen schuld van de aangever.
Zwaar lichamelijk letsel
De aangever heeft als gevolg van het bewezenverklaarde feit zijn scheen- en kuitbeen gebroken, waarbij sprake was van een forse dislocatie. De aangever is hieraan blijkens zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen meermalen geopereerd en heeft langdurig moeten herstellen en revalideren. Gelet op deze feiten en omstandigheden merkt het hof het letsel van de aangever aan als zwaar lichamelijk letsel zoals bedoeld in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft door op de bewezenverklaarde wijze te handelen een gevaarzettende situatie in het leven geroepen en gehouden, waardoor een verkeersregelaar zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Door aldus te handelen heeft de verdachte een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De verdachte heeft ook laten zien geen respect voor het openbaar gezag te hebben. Bovendien brengt verdachtes handelen gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving teweeg, te meer nu het feit heeft plaatsgevonden op de openbare weg ten overstaan van diverse toeschouwers. Het hof neemt in ogenschouw dat het slachtoffer een persoon met een publieke taak betreft. Het hof rekent de verdachte zijn handelen ernstig aan.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 juni 2017, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof onder meer acht geslagen op het reclasseringsadvies van Palier d.d. 23 november 2016, opgesteld en ondertekend door K.R. de Bruijn, reclasseringswerker, en N. van der Wal, unitmanager.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat op het bewezenverklaarde feit niet anders kan worden gereageerd dan met een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur, in combinatie met een geheel onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur.
Beslag
Het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp zoals dit vermeld is onder 1 op de in kopie aan dit arrest gehechte beslaglijst (te weten: een personenauto met het kenteken [x]), volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met behulp waarvan het bewezen verklaarde is begaan. Het hof zal daarom dit voorwerp verbeurd verklaren.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte primair ten laste gelegde, tot een bedrag van € 19.155,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 14.111,21, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte deels betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 4.111,21 materiële schade is geleden. Het hof is van oordeel dat de kosten die zijn gemaakt wegens medicatie voor de vrouw en dochter van de benadeelde partij niet kan worden aangemerkt als rechtstreekse schade als gevolg van het bewezenverklaarde feit. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet–ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van deze kosten. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. De overige gevorderde materiële schade is een rechtstreeks gevolg van het primair bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 10.000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige zal het hof bepalen dat de benadeelde partij niet–ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden immateriële schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 14.111,21 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Vordering tenuitvoerlegging
Het hof is van oordeel dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vordering tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag met parketnummer 09-148926-14 opgelegde gevangenisstraf, nu dit hof hier bij arrest d.d. 5 april 2016 reeds toe heeft beslist en dit arrest onherroepelijk is geworden op 3 januari 2017.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 36f, 43a, en 302 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: het voorwerp zoals onder 1 vermeld op de in kopie aan dit arrest gehechte beslaglijst (een personenauto met het kenteken [x]).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 14.111,21 (veertienduizend honderdelf euro en eenentwintig cent) bestaande uit € 4.111,21 (vierduizend honderdelf euro en eenentwintig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 10 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 14.111,21 (veertienduizend honderdelf euro en eenentwintig cent) bestaande uit € 4.111,21 (vierduizend honderdelf euro en eenentwintig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 105 (honderdvijf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 10 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging, met parketnummer 09-148926-14.
Dit arrest is gewezen door mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst, mr. R.C. Langeler en mr. J.W. van den Hurk, in bijzijn van de griffier mr. M.T. Sluis.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 4 juli 2017.